Op weg naar een vaderloze samenleving?
Enkele Schriftgegevens
Binnen het huwelijk, de scheppingsinstelling van de levende God, ontvangen vader en moeder samen de opvoedingstaak. Het huwelijksformulier vat alle Schriftgegevens ten aanzien van deze taak samen in de omschrijving van het tweede doel van de huwelijkse staat: "... opdat zij hun kinderen.... in de waarachtige kennis en vreze Gods, Hem ter eer, en tot hun zaligheid opvoeden". Binnen deze éne gezamenlijke opvoedingsopdracht zijn wel accenten te onderscheiden. De moeder richt zich met name op de opvoeding en verzorging van de kinderen in hun vroegste jeugd en blijft hen ook daarna liefdevol
verzorgen en vertroosten. Dit accent sluit niet uit, dat zij haar kind ook onderwijst en met de moeder van Lemuel binnenleidt in de ware wijsheid (vgl. Ps. 131 : 2, Jes. 49 : 15, 66 : 13, Hosea 11 : 1-4, Spr. 1 : 8, 29 : 5, 31 : 1).
Uiteraard kan en zal ook een vader zijn kinderen troosten (Ps. 103 : 13), maar de Schrift tekent de vader met name als het gezinshoofd, die het vaderlijk gezag uitoefent d.m.v. tucht en zo het godsdienstig en cultureel erfgoed overdraagt. Het bijbelse woord tucht ziet op het leidinggeven aan en vormen van kinderen en jeugdigen d.m.v. onderwijs, vermaning en straf. Een wijs zoon hóórt de tucht van zijn vader (Spr. 13:1, vgl. 1 : 8, 6 : 20). Ps. 78 spreekt heel duidelijk over de vaders, die aan het "navolgende geslacht" de loffelijkheden des Heeren moeten vertellen. Het doel wordt daarbij aangegeven: "dat zij hun hoop op God zouden stellen, en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren" (Ps. 78 : 3, 7, vgl. Deut. 4 : 9, 10, 6 : 4-9, 32 : 7.) Uit het Nieuwe Testament is het woord van Paulus bekend: "En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren" (Ef. 4 : 6).
Dat is het accent, dat binnen de gezamenlijke opvoedingsopdracht van de ouders op de taak van de vader valt. Gods Woord zegt ons, dat de vader onmisbaar is in een bijbels verantwoorde opvoeding. Dat is eeuwen lang in onze Westerse samenleving, gestempeld door het christelijk geloof, vanzelfsprekend geweest. De laatste twintig jaar wordt de plaats en de betekenis van de vader in de opvoeding echter ter discussie gesteld en soms radicaal aangevochten.
De eerste signalen van een nieuwe ontwikkeling
De discussie over de devaluatie van het vaderlijk gezag begon in de eerste helft van de zestiger jaren met de verschijning van het boek van de Duitse psychiater Alexander Mitscherlich: "Auf dem Wege zur vaterlosen Gesellschafft". Mitscherlich sneed een zeer werkelijk en schrijnend probleem aan. Talloze
Duitse vaders waren immers in de Tweede Wereldoorlog omgekomen. Het naoorlogse Duitsland bood inderdaad tot op grote hoogte het beeld van een samenleving zonder vaders. Achter de titel van het boek ging echter óók het probleem schuil van het zedelijke faillissement van de zelfverzekerde vaderoverheersing in talrijke gezinnen. Met de ondergang van de fascistische macht en ideologie verdween ook een bepaald soort vaderschap.
In Nederland bood het begin van de zestiger jaren ook een aantal signalen van de inzet van de aanval op de vader als gezagsdrager. In 1947 publiceerde de romanschrijver G.K. van het Reve het boek "De avonden", dat naast schuttingtaai in literair gewaad ook een felle, nietsontziende aanval inhoudt op het ouderlijk milieu van de hoofdpersoon. Met name door de vervreemding van de hoofdpersoon van zijn goedwillende ouders is "De avonden" een tragisch, boek, dat de zinloosheid van het leven predikt. Juist dit boek beleefde in de jaren zestig(!) een verkoopsucces.
In deze tijd rekende de schrijver Jan Wolkers af met zijn gereformeerde vader, zijn gereformeerde opvoeding en ten diepste met de God van zijn vader. Hij deed dat in grove, ergerlijke, vaak godslasterlijke taal in "Kort Amerikaans" (1962), "De hond met de blauwe tong" (1964) en 'Terugkeer naar Oegstgeest" (1965). De vaderfiguur is in deze boeken voor Wolkers de vertegenwoordiger van Gods geboden en verboden, die hij vol agressie verwerpt. Deze ontwikkeling in de moderne literatuur is niet zonder betekenis. Begaafde literatoren zijn dikwijls de seismografen, die de verschuivingen in het landschap van de tijd registreren. Zij vertolken dan als eersten een wending in het geestelijk klimaat van de samenleving. Dat plaatst ons voor een vraag. Correspondeert de afwending van de vader enigermate met de pedagogische werkelijkheid?
De verminderde betekenis van het vaderschap
Het valt niet te ontkennen, dat de maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste honderd jaar mede hebben bijgedragen tot een aanzienlijk functieverhes van de vader als opvoeder. De industriële revolutie, die in ons land zich voltrekt in het tijdvak van 1870-1900 heeft ook in de gezinnen sporen nagelaten.
Vóór deze overgang van een overwegend agrarische naar een industriële maatschappij was de zogenaamde drie-generatie-huishouding regel. Grootouders, ouders en kinderen woonden op dezelfde boerderij of vormden in hetzelfde bedrijfspand een zeer gesloten eenheid. De kinderen kozen als regel hetzelfde beroep van de vader en werden agrariër of ambachtsman. Ze ontvingen allen dezelfde leiding van vader én grootvader, die zijn steentje bleef bijdragen zolang het kon. In de dagelijkse opvoedingssituatie was de vader op regelmatige tijden aanwezig. Het gezag van de vader was groot en omspande het gehele leven. Vader en ook grootvader hadden naast moeder een belangrijke plaats in de godsdienstige vorming van de kinderen. Zij gaven de oude, bijbelse waarden door vanuit een diepgewortelde persoonlijke overtuiging. In veel gevallen ging de vader dageliiks in de huisgodsdienstoefening voor, al is dit ideaal van de Nadere Reformatie in veel streken ideaal gebleven. Als de levende overtuiging ontbrak, leidde de vader toch zijn kinderen tot de Schriftuurlijke normen vanuit een hooggeschatte traditie, waaruit een gehele dorpsgemeenschap of stadswijk leefde.
Ook het maatschappelijke gazag van de vader was groot. Was hij niet de vraagbaak voor alle zaken, die betrekking hadden op het dagelijks brood? Leidde hij de jeugdigen niet in de geheimen van het vakmanschap binnen?
Als de industriële revolutie zich voltrekt, verandert dit beeld grondig. Tallozen trekken als arbeiders naar de steden om te helpen voldoen aan de vraag naar massaprodukten. De vele Rotterdammers, ook in reformatorische kring, met achternamen die stammen van de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden, vormen een levende herinnering aan deze trek naar de steden. De pedagogische gevolgen zijn duidelijk. De drie-generatie-huishouding moet plaats maken voor het tweegeneratie-gezin. De grootouders verdwijnen geheel uit het dagelijkse blikveld van opgroeiende kinderen. En het gezag van de vader boet aan omvang in, omdat hij zijn kinderen niet langer kan leiden in de vragen van het beroep. Binnen het gezin spreekt vader als timmerman bepaald een andere beroepstaai dan de zoon, die voor computerprogrammeur wordt opgeleid. Een ingrijpend gevolg is ook, dat de vader meestal minder uren en minder frequent in het gezin aanwezig is. In onze samenleving verdient tachtig procent van de vaders het brood buitenshuis. De man moet zich tussen zijn twintigste en veertigste jaar waarmaken in de maatschappij. Wie kent de zegswijze niet: "Met je vijf en dertigste moet je je positie hebben opgebouwd". Die maatschappelijke inzet vraagt van de man vrijwel alle energie en tijd. Als vader thuiskomt, is hij door de eisen van onze prestatie- en organisatiemaatschappij zo vermoeid, dat hij niet meer in staat is veel aandacht aan de kinderen te geven. Daardoor wordt moeder veel meer dan voorheen het geval is geweest de vraagbaak voor de kinderen op elk gebied. G.C. de Haas, een kenner van het hedendaagse gezin en het moderne jeugdgedrag - een gereformeerde waardering zoekt men overigens bij hem tevergeefs - typeert de situatie in zijn Beknopte Jeugdkunde" glashelder: "Hoewel volgens de wet de vader nog steeds het hoofd van het gezin is en formeel met het ouderlijk gezag bekleed is en de ouderlijke bevoegdheden kan uitoefenen, worden dat gezag en die verantwoordelijkheid, grofweg geschat, voor tachtig tot negentig procent door de moeder uitgeoefend. Dit leidt tot de situatie waarin de opvoeding van de kinderen meer en meer beheerst wordt door de moederlijke autoriteit, niet alleen op zakelijk en sociaal gebied, maar ook op affectief gebied" (blz. 92). De vader heeft zijn functie als wegwijzer in de opvoeding grotendeels verloren. Het specifiek vaderlijke accent bij de vorming van
jeugdigen - het overdragen van vaste normen en waarden - gaat meer en meer ontbreken. Vader is de grote afwezige geworden, hetzij in hchameUjke zin, hetzij in geestelijke zin als de studerende vader of als de krantlezer en t.v.-kijker, die niet gestoord wenst te worden.
De plaats van de vader in het reformatorisch gezin
Doet zich het geconstateerde functieverlies van de vader als opvoeder ook voor in het reformatorische volksdeel, dat zich ten nauwste verbonden weet met de bijbelse uitgangspunten voor de opvoeding, die ook de geslachten voor de industriële revolutie hebben geleid? Het maatschappelijk isolement van deze voorheen overwegend agrarische bevolkingsgroep is na de oorlog duidelijk doorbroken. Industrialisering, automatisering en technologie vormen een wereld, waarin zich ook dit volksdeel beweegt. Hoeweide onderzoeksgegevens t.a.v. de reformatorische jeugd zeer schaars zijn - zij vormt naar het mij voorkomt een eigen jeugdtype - is het mogelijk de gestelde vraag enigermate te beantwoorden. Daartoe vergelijken we de uitslag van een tweetal enquêtes op het betreffende punt, nl. de N.C.R.V.-enquête "Dejeugd van tegenwoordig" van 1974 en de leerlingenenquête, gehouden op de reformatorische scholengemeenschap "Guido de Brés" te Rotterdam in 1978. In beide enquêtes komt een gelijksoortige vraag voor:
Het cijfermateriaal van beide enquêtes is niet in elk opzicht van hetzelfde gewicht en daarom ook niet volledig vergelijkbaard. Zo kan men zich afvragen of de vraagstelling in beide onderzoeken wel volstrekt èènzinnig is. bij de voor de Nederlandse jeugd representatieve N.C.R.V.-enquête zijn ook jeugdigen betrokken met het beroepsonderwijs op de achtergrond, terwijl de Rotterdamse scholengemeenschap alleen a.v.o. en v.w.o. verstrekt. De N.C.R.V.-enquête richt zich op de leeftijdsgroep van zestien tot twintig jaar, terwijl aan de Rotterdamse enquête is deelgenomen door leerlingen van twaalf tot achttien jaar, die overigens wel afkomstig zijn uit een zeer groot gebied rond Rotterdam, dat zich tot Den Haag-Zuid en het noorden van Brabant uitstrekt.
Het een en ander houdt in, dat conclusies slechts geformuleerd kunnen worden met een duidelijk voorbehoud. Het zou immers kunnen zijn, dat bij een volstrekt identieke opzet van beide enquêtes het beeld van de reformatorische jeugd minder afwijkt van de Nederlandse jeugd in het algemeen. Met dit voorbehoud kunnen we twee conclusies trekken:
a. Bij de N.C.R.V.-enquêtespreekt 74%nooitmetvaderwanneerwedejongens die geen kontakt hebben met beide ouders meetellen. Dit cijfer is voor de reformatorische scholengemeenschap 10%, waarbij direct moet worden aangetekend, dat op deze school 47% weinig met vader overlegt. Duidelijk is wel, dat de betekenis van de vader in de opvoeding binnen deze reformatorische kring nog zo groot is, dat er bepaald niet van een algehele ontwaarding van het vaderschap kan worden gesproken.
b. Wel is moeder ook in de reformatorische gezinnen, die bij "Guido de Brés" betrokken zijn, de meest geraadpleegde ouder in de opvoeding geworden. Het gesprek met moeder komt bij 57% van de leerlingen veel of tamelijk veel voor. Ook onder ons is de afwezige vader geen uitzondering meer. De vervulling van het vaderschap staat in deze prestatie- en organisatiemaatschappij onder sterke druk. Hoeveel vaders van reformatorische huize kennen niet bijna dagelijks het schuldgevoel, dat zij onvoldoende tijd en aandacht aan hun kinderen besteden?
Overzien we het geheel van ontwikkelingen en gegevens, dan blijkt dat de vraag, die de titel van dit artikel vormt, inderdaad bevestigend moet worden beantwoord. Wel vertoont de reformatorische kring nog een duidelijk ander beeld, maar de aanzet naar de vaderloze samenleving is ook daar aanwezig. De matrificatie of vermoederlij king van de opvoeding is in het Westen in volle gang.
Het existentialisme als ideologische kracht
De ontwaarding van het vaderschap in de opvoeding is ongetwijfeld door maatschappelijke factoren bevorderd, maar kan daaruit nooit geheel en ten diepste worden verklaard. Wie dat toch doet verliest uit het oog dat de mens een redelijk en zedelijk wezen is en denkt in feite marxistisch. Immers het marxistische denken verklaart de mens tot materie en alle veranderingen als produkten van materiële omstandigheden. De afbraak van het vaderschap houdt in dat de Bijbelse waardering daarvan verdwijnt. Dat is een volstrekt geestelijke zaak. Het feit, dat men stilzwijgend in deze ontwikkeling berust en die aanvaardt, wijst op een fundamentele verandering in denken en waardering.
Welke ideologische krachten stuwen en dragen de wending naar de vaderloze samenleving?
De Zeeuwse kinderarts R.W.M. Croughs publiceerde in 1979 zijn studie: Het kind in gezin en samenleving. In dit goed onderbouwde en zeer evenwichtige boek - het kreeg onder ons tot nu toe te weinig aandacht - gaat hij diep in op de devaluatie van het vaderschap. Hij wijst daarbij op een tweetal geestelijke stromingen, die als slopers functioneren bij de afbraak van het oude bijbelse waarderingspatroon van het vaderschap. Als eerste noemt hij, volstrekt terecht, de existentialistische filosofie van na de oorlog. Merkwaardigerwijs wijdt hij daaraan slechts een viertal, overigens volstrekt duidelijke en juiste regels, (blz. 168).
De vijftiger en zestiger jaren hebben ook in ons land de doorwerking gebracht van de existentie-filosofie van wijsgeren als de Fransman Jean Paul Sartre en de Duitser Martin Heidegger, die beiden nog maar enkele jaren zijn overleden. De kern van het existentialisme kan men weergeven met de woorden: zelfverwerkelijking in absolute vrijheid. De mens is niet gebonden aan welke normen en waarden dan ook. Hij moet zichzelf ontwerpen, altijd weer opnieuw in nieuwe situaties. Want we staan niet in een zinvolle samenleving, maar in een chaos. Alles wat bestaat is zonder bedoeling. Alle extistentie is zinloos en redeloos. Jezelf ontwerpen is de enige mogelijke vorm van existentie. En als wij deze wijsgeren de vraag naar
God voorleggen. Die alles geschapen heeft en zin geeft, is hun atheïstisch antwoord: De mens is zonder God in deze wereld en daarom juist vrij. In een van de meest onthullende en leesbare publikaties van Sartre heet het: "Dostojewski heeft gezegd: "Als God niet bestond zou alles geoorloofd zijn". En daar gaat het existentialisme nu juist van uit. Als God niet bestaat is inderdaad alles geoorloofd en daarom is de mens verlaten... De mens is vrij, de mens is vrijheid.... Wij willen de vrijheid ter wille van de vrijheid en onder welke omstandigheden in het bijzonder dan ook" (Over het existentialisme, blz. 23, 24, 54). Dit is geen ivorentoren-denken, maar deze wijsbegeerte is op tot voorheen ongekende wijze
gepopulariseerd voor de gewone man d.m.v. toneelspelen, t.v.-spelen, liedjes en musicals, populaire verhandelingen en tal van romans. Wat betekent het nu, dat onze Westerse samenleving goeddeels is doordrenkt met dit existentialisme in de jaren vijftig en zestig?
Dat betekent niet minder dan de radikale breuk met de Schrift, met de traditie, met de geschiedenis, met een gehele christelijke cultuur van eeuwen. Het betekent ook de radikale breuk met de waardering van de vader, die gezag oefent, leiding geeft, normen en waarden overdraagt. De vader die het godsdienstige en culturele erfgoed overdraagt, wordt gedevalueerd tot de man op de achtergrond van het gezinsleven. In de koesterende warmte van moeder alleen kan de jonge mens veel beter tot zelfverwerkelijking komen. Er bestaat dan ook een directe samenhang tussen deze wijsbegeerte en de agressie en bitterheid van Van het Reve en Jan Wolkers tegenover het geloof, de opvoeding en de figuur van hun vaders als zodanig.
De anti-autoritaire opvoedingsbeweging als ideologische kracht
Een tweede ideologische kracht die zeer sterk stuwt in de richting van de vaderloze samenleving, is de anti-autoritaire opvoedingsbeweging. De bakermat van deze beweging moeten we zoeken in West-Duitse studentenkringen, die in mei 1968 een begin maken met de anti-autoritaire opvoeding in "kinderwinkels" of kleuterscholen. Deze beweging bevat een sterke reaktie op de nationaalsocialistische opvoeding met haar verheerlijking van het Führerschap, vaderheerschappij, mannelijkheid, wilskracht en strijdvaardigheid. Het is de verdienste van Croughs, dat hij in zijn studie heeft aangetoond hoe dit fascistoïde masculinisme voortbouwde op een in Duitsland reeds sedert lang bestaande misvorming van het vaderschap (blz. 159 e.v.). Reeds omstreeks 1900 kende Duitsland een geweldige ontkerstening, die leidde tot een verwerping van de bijbelse normen in zeer brede kringen. Met de ineenstorting van het Keizerrijk en de revolutie vielen de oude gezagsdragers van hun voetstuk. Alleen de gezinsvaders bleven nog als autoriteiten over. Zij waren meestal niet meer in staat om oude, bijbelse waarden of een persoonlijke overtuiging door te geven. De ontkerstening ruïneert altijd de bijbelse waardering van het vaderschap. Het ontstane geestelijke vacuum werd gevuld door denkers als Nietzsche, Haeckel en Chamberlain, die het ideaal van de Übermensch vertolkten: het recht van de sterkste, de wil tot macht, de strijd om het bestaan, de vooruitgang door biologische selektie.
Vele Duitse vaders brachten nu de nieuwe norm in de opvoeding in de praktijk. Ze gebruiken hun macht en kracht om het recht van de sterkste er letterlijk bij hun kinderen in te slaan. Uiteraard was hier geen sprake meer van een aan bijbelse normen gebonden gezagsoefening van de vader en persoonlijke gewetensvorming van de jeugdigen. Overgebleven was een puur uiterlijke vorm van autoriteit die resulteerde in een misvorming van het vaderschap en van het gezag. Stellwag heeft deze misvorming in haar bekende studie pedagogische autoritairheid genoemd: overmacht, willekeur, geweld en dwang, die een opvoedingsrelatie vernietigen en daarom noch ethisch, noch functioneel noch logisch aanvaardbaar is (vgl. "Gezag"en "Autoriteit", blz. 196, 200).
Natuurlijk ontdekten talrijke Duitse jeugdigen bij het opgroeien, dat het gezag van hun vader een puur uiterlijk karakter droeg en het ontbreken van echt innerlijk gezag moest camoufleren. Zo vielen vele autoritaire vaders van hun voetstuk. Maar hun val kon de door deze opvoeding gekweekte grote innerlijke afliankelijkheid en behoefte aan sterke autoriteit niet meer ongedaan maken.
Hitler maakte op uiterst sluwe wijze gebruik van deze behoefte aan slaafse onderwerping bij vele jongeren. Hij wierp zich op als het identificatie-model bij uitnemendheid en liet zich als Führer verheerlijken. Het demonisch karakter van deze Führer-verheerlijking trof mij opnieuw in een citaat van Rudolf Hess van 30 juni 1934, dat ik aantrof in een brochure van G. Huntemann: "Een is boven alle kritiek verheven; dat is de Führer. Want ieder voelt en weet: Hij heeft altijd gelijk en zal altijd gelijk hebben. In kritiekloze trouw, in overgave aan de Führer, waarbij niet in ieder geval afzonderlijk naar het waarom gevraagd wordt, en in het stilzwijgend uitvoeren van zijn bevelen, is ons aller Nationaal-Socialisme verankerd" (Geen God en geen Vader(s), blz. 10).
In de anti-autoritaire opvoedingsbeweging klinkt duidelijk de totale afwijzing mede van de opvoedingspraktijken van het fascistoïde masculinisme. De beweging wordt gevoed vanuit verschillende bronnen. Progressieve pedagogische opvattingen, die onder psycho-analytische invloed staan, gaan samen met de neo-marxistische filosofie van de Frankfurter Schule en de sexpolgedachte van de marxistische psycholoog Wilhelm Reich (Sexpol: sexualiteit en politiek). Van Reich is het bekende woord: "De sexuele revolutie is de snelste methode tot de socialistische revolutie". Het huwelijk beschouwt hij als een uitdrukking van het kapitalistisch systeem, omdat het de sexualiteit tot privé-bezit maakt. Daarom moet het huwelijk worden afgeschaft. De vader is feitelijk het symbool
van de genot-onderdrukkende maatschappij, die overwonnen moet worden. De op anti-autoritaire kleuterscholen gepraktiseerde opvoeding kenmerkt zich door grote nadruk op de zelfregulatie van het kind. Het kind moet zonder straf op natuurlijke wijze zich ontwikkelen tot een zelfstandige, kritische, autonoom denkende en ook sexueel in volkomen vrijheid handelende mens. Door het ontbreken van de repressie of verdrukking in deze opvoeding zal niet alleen het individu, maar ook de hele maatschappij worden bevrijd en vernieuwd.
Deze utopistische opvoedingsgedachte is in zijn meest radicale vorm in onze samenleving vrij algemeen afgewezen. Croughs wijst er echter op, dat de antivader-tendens van deze beweging wel in afgezwakte vorm in "bredere intellektuele lagen" doorwerkt (blz. 168). De uiterste consequentie van het antiautoritaire denken over opvoeding en onderwijs is, dat het oefenen van ouderlijk gezag, het doorgeven van normen en waarden in de gezinsopvoeding, de vorming van het geweten in bijbelse zin, zou leiden tot autoritairheiden vorming van mismaakte persoonlijkheden. Dit waandenkbeeld geeft blijk van een nietverstaan van de Schriftgegevens over het karakter van het gezag in de bijbels verantwoorde opvoeding.
Gezagsoefening in bijbelse zin
De vooronderstelling, dat een gezagsoefening in bijbelse zin leidt tot de door de anti-autoritaire opvoedingsbeweging gewraakte autoritairheid kan niet nadrukkelijk genoeg worden afgewezen. Het erkennen van een autoriteit is iets geheel anders dan autoritairheid of machtswellustig handelen in de opvoeding. Dit laatste wordt in heel de Schrift volstrekt veroordeeld. Met name ook in het reeds aangehaalde woord van Paulus uit Ef. 6 : 4: "En gij vaders, verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering (tucht) en vermaning des Heeren". Nadat de apostel de kinderen op de eis des Heeren gewezen heeft om hun ouders te gehoorzamen in de vreze Gods, geeft hij aan hoe de gezagsoefening behoort te zijn. Een vader mag bij het opvoeden van een kind door onderwijs, overdracht van normen en waarden, vermaning en straf niet door autoritairheid tot verbittering brengen. Calvijn tekent met bijbelse en pedagogische wijsheid bij het tot toorn verwekken o.m. aan: "Hieruit komt haat: waaruit zij eindelijk komen tot het afwerpen van het juk. Daarom wordt in de zendbrief aan de Colossensen (3 : 1, 2) daarbij gesteld: Opdat zij de moed niet verliezen... De hardheid en wrede strengheid verwekt ze tot hardnekkigheid en blust de goede genegenheden uit. Daarom gebiedt Paulus, dat men ze vriendelijk zal koesteren. Want het Griekse woord, dat Paulus hier gebruikt, beduidt zonder twijfel inschikkelijkheid en vriendelijkheid. Doch wederom, opdat deze niet te ongebonden zij, gelijk dikmaals het geval is, zo houdt hij ze niet terug als een toom, als hij zegt: In de tucht en vermaning des Heeren".
Deze bijbelse gezagsoefening houdt niet in, dat de opvoeder met Eli alles moet toegeven, maar dat hij onderwijst, waarschuwt en straft met wijsheid, in de geest der liefde, vanuit de gemeenschap met Christus, ja, zoals de Heere het zou doen. Samenvattend mogen we zeggen, dat de christelijke gezagsoefening zich kenmerkt door normering vanuit het Woord des Heeren, gedragen wordt door liefde en vriendelijkheid en nooit mag verbitteren door wreedheid of tirannie.
Gezag, liefde en verantwoordelijkheid vormen in de bijbelse opvoeding een eenheid.
Noch de autoritaire opvoeding - gekenmerkt-door-autoritairheid, noch de antiautoritaire opvoeding is voor een christen aanvaardbaar. Beide stromingen moeten door ons als volstrekt onbijbels worden afgewezen, omdat beide wortelen in de overtuiging, dat de mens een autonoom wezen is, die niet gebonden is aan Schriftuurlijke normen. Vaders, die alleen zichzelf willen gehoorzamen, brengen dictatuur in de opvoeding. Gods Woord veroordeelt gezagsoefening zonder liefde met vuist en knoet als zonde. Vaders, die geen normen en waarden overdragen en de zelfregulatie van het kind als uitgangspunt voor de opvoeding kiezen, miskennen hun opdracht als vader en geven geen hulp bij de ontwikkeUng van het kind tot een relatief zelfstandige persoonlijkheid. De christelijke vader is een opvoeder, die verantwoordelijkheid draagt en aanvaardt tegenover de Heere. Hij vraagt gehoorzaamheid van het kind, omdat de Heere die gehoorzaamheid óók van de vader vraagt. We zullen het ons door God verleende gezag dan ook nooit mogen misbruiken om fouten en zonden te verbloemen, maar zullen die ook tegenover onze kinderen als zodanig moeten belijden. Als het ontdekkende licht van de Heilige Geest over onze opvoeding valt, staan we als volwassenen als zondaren voor God, die alléén door Zijn kracht en Zijn vergeving voort kunnen gaan met de opvoedingstaak. De christelijke opvoeding begint op de knieën en eindigt daar ook. Dat is het geheim van de vader, die geroepen wordt tot het leiding geven en vormen van de jeugdigen in de lering en vermaning des Heeren. Wie zó het vaderschap ziet en waardeert en biddend gestalte tracht te geven, handhaaft dwars tegen het ontkerstende denken in ten volle het gezag van de vader naast dat van de moeder binnen de eenheid van de gezamenlijke opdracht van de ouders.
Slotnotitie over de pedagogische betekenis van de vader
De liefdevolle gezagsoefening en de overdracht van een innerlijke overtuiging door de vader zijn van grote betekenis voor het geestelijk rijpingsproces, dat de jeugdigen doormaken om als volwassenen in betrekkelijke zelfstandigheid en onafhankelijkheid te handelen naar vaste normen.
Zo wijst Croughs erop dat de aanwezigheid van vader, die zijn opdracht als opvoeder verstaat, de angst van het kind kleiner maakt voor de groep als macht. Dit is vooral van grote betekenis wanneer de levensovertuiging van jeugdigen in sterke mate afwijkt van de regels van de groep, waarin zij een plaats ontvangen (blz. 138). Dat moge ons te meer aansporen om het vaderschap in reformatorische kringen niet te devalueren, maar te honoreren. Allerlei onderzoekingen wijzen erop, dat de jongens een vader voor hun geestelijk rijpingsproces nog minder kunnen missen dan de meisjes. De vader, die een brugfunktie vervult tussen het kind en de buitenwereld biedt daardoor allerlei identifikatiemogelijkheden, die de weg plaveien naar de kerk en de natuur, naar de maatschappij en de staat. Het treft anderen en mij de laatste tijd in pastorale kontakten met jongens-in-moeilijkheden, dat dikwijls de vaders als voorbeeld en inspiratiebron in het betreffende gezin door zijn afwezigheid heeft gefaald. Pedagogisch bezien vervreemden zulke jongens gemakkelijker van het
gereformeerde milieu dan jongens, die door identificatie met de aanwezige vader bepaalde idealen kunnen ontwikkelen.
Hoewel voor het meisje de moeder als voorbeeld het wint van de vader, is de liefdevolle omgang van vader met moeder binnen het huwelijk van bijzondere betekenis voor de keuze van degene met wie het meisje later een huwelijksrelatie wil aangaan. Vader is dan het grote voorbeeld van de man die zij zoekt. Het is niet uitgesloten, dat de afwezigheid van vader in de opvoeding van het meisje merkbaar wordt op het moment, dat zij het portaal naar de volwassenheid binnenstapt. En wel in angstgevoelens, gevoelens van onmacht en onzekerheid en een moeilijker omgang met het andere geslacht door de overbeschermende houding van de moeder. Men vergelijke daarvoor het door Groughs beschreven onderzoek van Mavis Hetherington (blz. 144 e.v.).
Slotnotitie over de betekenis van het vaderschap voor het onderwijs
De ideologie van de anti-autoritaire opvoedingsbeweging leidt rechtstreeks naar de moederlijke of matriarchale school. Een dergelijk vermoederlijkt schooltype legt het uitgangspunt voor opvoeding en vorming in hetgeen het kind wil en
hetgeen het kind doet. Men volgt de interesse en de begaafdheid van de individuele leerling. Het vaderlijke accent is verdwenen. De leerkracht heeft alleen tot taak het zichzelf regulerende kind te helpen en te begeleiden bij diens spontane initiatieven. Dit uitsluitend "vom Kinde aus" bezien van het onderwijsleerproces doet volstrekt tekort aan de overdracht van het godsdienstige en culturele erfgoed en de oefening van het gezag in bijbelse zin. Het leerling-autonome, naturalistische schooltype - de Montessorischool, de Jenaplanschool en de Vrije school zijn er eveneens voorbeelden van - moet principieel worden afgewezen.
Men kan instemmen met de gedachte dat het onderwijs moet aansluiten bij de momentane ontwikkelingssituatie van de leerling, maar het is onmogelijk daarbij te blijven staan. Niet de leerling als zodanig noch de leerstof als zodanig, maar het onderwijs in en tot de vreze des Heeren moet het karakter van onze scholen bepalen. Koelman heeft die norm voor het onderwijs reeds aan de onderwijzers van zijn tijd voorgehouden. En ook wij hebben ons aan dat uitgangspunt steeds opnieuw te toetsen: "Gij hebt voor Christen-kinderen te zorgen, en hun zielen te vormen tot de kennis van hun Maker en tot een heilige christelijke wandel" (¥\\chien, blz. 13).
Wie het onderwijs wil laten op gaan in individualisering en buitengewone aandacht voor de emotionele vorming van de leerling, ontspoort. Elke leerkracht wordt geroepen om het individu te zien. Dat is opdracht. Maar wie alleen het individuele kind ziet, ziet te weinig. Wij hebben de enkeling steeds te zien in de samenhang van de door God gegeven scheppingsverbanden: gezin, kerk en overheid (en de overige samenlevingskringen). Het reformatorisch onderwijs zal altijd de toerusting moeten geven om in die verbanden vanuit de eigen levensovertuiging goed te kunnen functioneren en daar door genade alleen Gode te leven.
Daarom mag het vaderlijk accent in het onderwijs en de opvoeding op onze scholen niet verloren gaan. Strakke en duidelijke normen, beheersing van een behoorlijke hoeveelheid leerstof, een goede prestatie-motivatie, een goed taalgebruik, de voortdurende mogelijkheid tot identificatie, liefdevolle gezagsoefening, bijzondere aandacht voor de afzonderlijke leerling en interne differentiatie moeten hand in hand gaan. Zoals vader en moeder binnen hun gezamenlijke opvoedingsopdracht elkaar bijstaan en aanvullen, zo moet ook het reformatorisch onderwijs zich kenmerken door het harmonisch samengaan van het vaderlijke en moederlijke element. Elke vorm van onderwijsvernieuwing, die in deze goeddeels vaderloze samenleving de vorming van het kind tot de zichzelf regulerende, autonome mens bedoelt, moet door ons worden onderkend en afgewezen. Onze leerHngen moeten in een dynamische maatschappij vol veranderingen hun plaats kunnen innemen. Noodzakelijke veranderingen mogen en moeten ook in ons onderwijs worden ingevoerd, maar alleen in een voortdurende betrokkenheid op het principiële karakter van onze scholen. Dit betekent dat "de stem van de vader" voortdurend en onverzwakt moet blijven doorklinken om zo het onderwijsleerproces inhoud en richting te geven en de keuze van de didaktische werkvormen te bepalen: "Komt, gij kinderen! Hoort naar mij! Ik zal u des HEEREN vreze leren" (Ps. 34 : 12).
Ds. M. Golverdingen
LITERATUUR
Boot, M.: Vaderschap: hoeksteen van de opvoeding. Artikel in het Reformatorisch Dagblad van I mei 1981, RD-plus-pagina 2. Buelens, J. en D. Wijnen: Anli-aulorilair opvoeden. Analyse en kritiek, Meppel, 1974. Groughs, R.W.M.: Hel kind in gezin en samenleving, Franeker, 1979, blz. 136-220. Gielen, J.J.: Alibi der pedagogiek. "s-Hertogenbosch, 1972, blz. 107-115. Haas. G.C. de: Die jeugd van tegenwoordig. Met het complete materiaal van de N.C.R.V.-enquête. Baarn, 1975. Blz. 18-36 en 94 e.v. Haas, G.C. de: Beknopte jeugdkunde. Sociaal-culturele ontwikkelingspsychologische en sociaalpsychologische aspecten van de jeugd. Alphen aan de Rijn/Brussel, 1978, blz. 85-105. Huntemann, G.: Geen God en geen Vader(s). Achtergronden van de gezagscrisis van onze tijd, Groningen, 1980. Keizer, D.P.R.: Het kinderleven in bijbelse tijd. Kampen, 1978, blz. 48-59. Knoers, A.M.P.: Algemene onderwijskunde voor hel voortgezet onderwijs, Amsterdam, 1977, blz. 81-100. Koelman, J.: De plichten der ouders in kinderen voor God op te voeden, Utrecht, z.j., blz. 1-15 en 45- 79. Mitscherlich, A.: Auf dem Wege zur Vaterlosen Gesellschaft, München, 1963. Op weg naar een vaderloze maatschappij, Arnhem, 1968. Leerlingenenquête Reformatorische Scholengemeenschap Guido de Brés, Rotterdam, 1978. Sartre, J.P.: Over het existentialisme, Utrecht, 1967. Slings, G.: Een boos en overspelig geslacht, blz. 34-38, 51-57, 81, 82, 42-147. Stellwag. H.W.P.: "Gezag"en "Autoriteit". Groningen, 1973, blz. 49-76, 171-177, 187-200. Velema, W.H.: Onderwijs en opvoeding, een zaak van ons allen. In: (C. Bregmanen I.A. Kole): Visie op het onderwijs. Contouren van een gereformeerde beschouwing van de school. Kampen, 1981, blz. 107 e.v. Waterink, J.: Theorie der opvoeding. Kampen, 1958, blz. 92-108.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1982
De Reformatorische School | 60 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1982
De Reformatorische School | 60 Pagina's