Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rillingen over de rug van een amanuensis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rillingen over de rug van een amanuensis

Leider Stadsknapenkoor Gorcum: „Hymns mogen, pittiger muziek heeft de voorkeur”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet ver van de scheefgezakte toren van de Grote Kerk buigen jong en oud, blank en bruin zich vol overgave over Fellowes, Mozart, Poulenc en Stanford. Ondanks een enkele verdwaalde geeuw weten de leden van het Stadsknapenkoor Gorcum fraai muziek te maken. N a de repetitie moet de jeugd natuurlijk even op de piano ‘timmeren’.

Ze prijken op het prikbord van de muziekschool. Twee gekostumeerde jongens op de affiche zetten de oproep van het Stadsknapenkoor Gorcum kracht bij. „Zing je graag? Ben je zeven jaar of ouder? Heb je zin iets te presteren? Word dan lid van ons koor”.

Zeven jaar geleden liet Jan-Ruurd Hoepel zich door zijn vader overhalen. De toen vijfjarige behoort tot de leden van het eerste uur. Zingen is de jongenssopraan nog niet zat. „Het is ontspannend. Ik vind het niet erg om twee keer in de week (maandagavond van 18.30 tot 20.00 uur en vrijdagmiddag van 16.30 tot 17.30 uur, red.) te repeteren. Een enkel keertje valt het me wel zwaar, bijvoorbeeld als ik buiten aan het spelen ben en met leuke dingen moet stoppen. Natuurlijk zijn er jongens die zingen gek vinden, maar van hen trek ik me niets aan”.

Moeilijke naam

Het lidmaatschap levert Jan-Ruurd geen extra huiswerk maar wel ‘gratis’ muzikale vorming op. „Soms, als het moeilijke stukken zijn, krijg ik een cassettebandje mee, zodat ik het werk kan beluisteren en mee kan zingen. Thuis luister ik veel naar koor-, orgel-, piano- en orkestmuziek”, vertelt de jongenssopraan, „bijvoorbeeld van het Stadsknapenkoor Elburg of Franse en Duitse koren”. Zijn vader koopt de cd’s, maar zoonlief weet goed de weg in de rij schijfjes: „Mozart, Bach, Handel, eh…, die met die moeilijke naar-.”. Hij kijkt vragend naar z’n vaden „Oh ja, Purcell”.

Met Latijnse, Engelse en Duitse teksten heeft Jan-Ruurd geen moeite. „We letten op de uitspraak en dan lukt het wel”. Hij blijkt nuchter. „Een paar keer heb ik solo gezongen. De eerste keer was ik zenuwachtig, maar als je eenmaal zingt, is dat snel over”. Voorlopig blijft hij lid, totdat de stemwisseling roet in het eten gooit. „Daarna kom ik misschien terug”.

Grondslag

Het stadsknapenkoor neemt in de wereld van de jongenskoren een bijzondere plaats in. „Hebben andere koren een rooms-katholieke of een algemene achtergrond, ons koor is ontstaan vanuit de gereformeerde gezindte”, vertelt koorleider Jeroen Bal. De leden zijn niet allemaal kerkelijk, maar het bestuur bestaat voornamelijk uit mensen van reformatorischen huize”. De christelijke grondslag heeft consequenties. „Een uitvoering op zondag of het zingen van een rooms-katholieke mis is voor ons taboe”. De tweeëndertigjarige koorleider, lid van de gereformeerde gemeente van Gorinchem: „Ook op een uitnodiging vanuit de Grote Kerk in Dordrecht om iedere maand een dienst te verzorgen, konden we niet ingaan”.

Vanaf zijn twaalfde is Jeroen Bal door jongenskoren gegrepen. „Ik hoorde in Middelburg voor het eerst in mijn leven een jongenskoor: het British Columbia Boys Choir. Ik heb niet snel de rillingen over m’n rug lopen, maar toen was dat het geval. Die fascinatie is altijd gebleven”.

Toch was muziek niet zijn eerste keus. Op de Gomarus Scholengemeenschap was Bal, van oorsprong chemisch analist, amanuensis. De vacature voor een muziekleraar bracht hem in beweging. Inmiddels geeft hij al zes jaar muziekles en heeft hij de studies algemene muzikale vorming en schoolmuziek aan de Schumann Academie bijna afgerond.

Flat

In november 1988 startte Bal met het koor. „Onze voorzitter, Henk van Lingen, toen nog leraar op de basisschool, ritselde elf jongens. In mijn flat had ik nog een kamer over. Ik zette er een piano neer en begon. Na een halfjaar zijn we officieel gestart. Er kwamen toen ook mannen bij. Onze doelstelling is de zangkunst bij kinderen te ontwikkelen”.

Het Stadsknapenkoor Gorcum is op Engelse leest geschoeid. De koorkleding komt uit Cambridge. De koorleider: „We werken met teams. Ieder team heeft een leider. Er is dus een onderlinge rangorde. Aan iedere lessenaar zit een teamleider, die voor z’n jongens zorgt. Die krijgen een por als ze niet meezingen en als ze de weg kwijt zijn, wijst de leider aan waar we zijn.

We benaderen de standaardsamenstelling van een Engels jongenskoor: achttien sopranen, zes alten, een counter-tenor - ik zou er graag een paar bij hebben-, twee tenoren en tien bassen. Binnenkort starten we een campagne om tenoren te werven”.

Legato

Ieder koor heeft een eigen sound. Bal typeert ‘Gorcum’ als „iets minder krachtig dan het St. John’s College Choir. Het gaat meer de richting van het King’s College Choir op: geen stevige, maar een wat zachtere klank. Ik werk momenteel hard om de klank ronder en steviger te maken. Als de jongens wat ouder worden, gaat dat beter. Vanaf hun elfde jaar tot vlak voor de mutatie wordt de stem alleen maar voller en mooier”.

De Engelse wijze van zingen is voor Hollanders moeilijk. Jeroen Bal beaamt dat. Hij herkent zich in de uitspraak van Wil Barten, een specialist op het gebied van de Engelse koormuziek, dat voor de meesten Engelse koormuziek te hoog gegrepen is.

Bal: „De Nederlandse taal is daar ook debet aan. Voora’ in de rustige werken lukt het ons om mooi legato te zingen. In de gereformeerde gezindte wordt fors en langzaam gezongen. Diverse koorleden hebben dan ook wat te overwinnen. Het gaat er ons niet om de Engelse wijze van zingen te imiteren. We willen geen kopie zijn. Engels is voor ons een vreemde taal. Daardoor beginnen we vanuit een achterstand. Ik ken geen Nederlands koor dat exact Engels zingt. Het Roder Jongenskoor komt er heel dicht bij”.

Continentale klank

Het St. John’s Choir College Choir is Bals grote voorbeeld. „Ik heb in Cambridge een paar repetities bijgewoond. Hun sound is beheerst, zowel in krachtige als in zachte passages. Ze zitten een beetje tegen de continentale klank aan. Dat hese van sommige jongenskoren is bij hen een stuk minder”.

Het lidmaatschap van het Stadsknapenkoor Gorcum vraagt inzet. „Sommigen moeten er aan wennen om twee keer per week op te draven”, zegt de koorleider, „maar als je iets wilt bereiken, is hard werken en regelmatig repeteren nodig. Op maandag zingt het hele koor, woensdag heb ik eerst een uur de alten en daarna een uur de mannen en op vrijdagmiddag werk ik een uur met de sopranen en een halfuur met de solisten”.

Het Gorcumse koor werft ieder jaar actief nieuwe leden om de aanwas van onderaf te garanderen. De jongens komen eerst in de opleidingsgroep. Bal werkt zo’n driekwart jaar met hen. „We beginnen met eenvoudige liedjes en doen solfège en ritmeoefeningen. Daarna draaien ze in het koor een halfjaar op proef mee. Ook de mannen hebben te maken met een proeftijd. Overigens heb ik nog geen volwassene de deur hoeven te wijzen”.

„Het verloop is nihil. Leden kiezen bewust voor dit koor en de muziek die we zingen. De jongens blijven in ieder gev.il tot hun twaalfde. Natuurlijk helpen in de meeste gevallen de ouders hun kind over de drempel, maar als ze eenmaal binnen zijn, zijn ze niet meer weg te slaan. Een enkeling komt uit eigen beweging. Hoe triest, soms mogen ze niet. Een jongen die dolgraag wilde, moest van zijn vader maar gaan voetballen”.

Jeroen Bal kiest zelfde muziek uit. Een blik in de koormap leert dat ze in Gorcum van alles lusten: ”O magnum mysterium” uit 1952 van Francis Poulenc, ”Christ the Lord is risen again” van John Rutter, ”Jubilate Deo” van Mozart en ”He that is down, needs fear no fall”, een tekst van John Bunyan, in 1964 getoonzet door Christopher Tambling. Het ‘regent’ ook arrangementen van David Willcocks.

De koorleider: „Ze willen pittige muziek zingen. Gewone hymns mogen, maar niet te vaak. Het ”Gloria” van Vivaldi vinden de jongens „gaaf, vanwege het ritme en de melodie. We geven ongeveer vijftien concerten per jaar. Daardoor heeft het koor de tijd om de werken goed in te studeren en te laten bezinken”.

Herfstkamp

Samen zingen schept een band. Een keer per jaar gaan de jongens bijvoorbeeld op herfstkamp. Daarnaast zijn er af en toe activiteiten op zaterdag, zoals een zeskamp in het Lingebos. In de regio krijgt het Stadsknapenkoor Gorcum steeds meer een plekje. De eerste cd is inmiddels een feit.

Jeroen Bal: „Voor een koorleider van een jongenskoor is enthousiasme de belangrijkste voorwaarde. Financieel levert het me niets op. Het is een hobby, waar ik veel voor overheb”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 maart 1997

Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's

Rillingen over de rug van een amanuensis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 maart 1997

Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's