Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

,,Moeder en kind maken het wel''

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,Moeder en kind maken het wel''

Kinder- en kraamvrouwensterfte in heden en verleden

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de huidige sterftestatistiek van Nederland nemen de cijfers betreffende de kinder- en kraamvrouwensterfte nog slechts een geheel ondergeschikte plaats in. Het aantal vrouwen dat sterft tijdens de zwangerschap, baring of het kraambed bedraagt in Nederland nog geen 12 gevallen per 100.000 levend geboren kinderen. De zogenaamde verloskundige kindersterfte, dat wil zeggen de sterfte van kinderen voor of tijdens de geboorte en gedurende de eerste levensweek, bedraagt thans nog slechts zo'n 14 op de 1000 levend aangegeven kinderen.

Hoe snel beide cijfers zijn gedaald leert een vergelijking met de statistieken van een halve eeuw geleden, toen de moedersterfte ruim 340 gevallen per 100.000 levend geboren kinderen bedroeg en de verloskundige kindersterfte op 40-50 gevallen werd vastgesteld. Deze cijfers moeten overigens met grote voorzichtigheid worden gehanteerd: de registraties waarop ze zijn gebaseerd zijn niet altijd even nauwkeurig en de omschrijving van wat wel en niet werd meegerekend vertoont allerlei hiaten. Zo kan men vraagtekens plaatsen bij het meetellen van de sterfte tijdens de zwangerschapsperiode ten gevolge van andere oorzaken dan die direkt met de zwangerschap hebben te maken en wat de kindersterfte betreft lijkt het nogal onlogisch dat kinderen van minder dan 1000 gram buiten beschouwing worden gelaten, terwijl toch bekend is dat tegenwoordig kinderen van 750-1000 gram een redelijke kans hebben in leven te blijven.

Drastisch gedaald
Hoe dan ook, zoveel is wel duidelijk dat in de afgelopen decennia de moeder- en kindersterfte drastisch zijn gedaald, en dat wij ons nauwehjks meer kunnen voorstellen hoeveel gevaren er rond de geboorte dreigden voor moederen kind. Zwangerschap, bevalling en pasgeborenenzorg vonden in de tijd van onze grootouders en voorgaande geslachten plaats in een geheel ander kader, werden anders beleefd of waren van een geheel andere inhoud.

Om uit die historische ontwikkeling iets te signaleren kunnen twee lijnen worden gevolgd: ten eerste die van de zorg voor de zwangere vrouw en de begeleiding van de geboorte en ten tweede die van de zorg voor het pasgeboren én het ongeboren kind.

De verloskunde
Het algemene beeld van het gebeuren in de kraamkamer van de 17e en 18e eeuw wordt voor een belangrijk deel bepaald door het optreden van de vroedvrouw. Het beeld dat van haar oprijst uit de literatuur en archieven is bepaald niet onverdeeld gunstig. Niet alleen uit ambtelijke stukken zoals getuigenverhoren van schepenbanken en attestaties bij notarissen of uit berichten van medisch deskundigen zijn ta! van voorbeelden van ruw en ondeskundig optreden bekend, ook in de vroedvrouwenklasse zelf waren er die het optreden van haar collega's laakten.

Een voorbeeld daarvan is de Friese vroedvrouw Catharina Geertruida Schrader (1656- 1746), die in haar „Memoryboeck" onder meer het volgende veelzeggende relaas noteerde over haar bezoek bij een barende vrouw in augustus 1712: „Dar komende, vont ick gen mennsen als haar man vor de deur stande (en) de baarende vrouw op een natte bos stroo. En was stif van kouw. Waaler en vloet, het was haar alles afgevloyt. Sey lag sonder kennis. Ick was tornig op dy man, segende hoe men soo kon leven met soo een doodt braekende vrouw. Hey seyde (dat) dar 2 vroetvrouwen, ock al een vroetmeyster, bij haar gewest waren, dy haar alle met de burevrouwen verlaaten hadden... Bevont dat het kint met sijn buckie vor de geborrte laag. Het was verrot. Een stin(ken)de vloet. Ick kerde het en haalde het in een hallef karrtir urs. De vrouw kreg weer soo veel chragten, rees overeynd en willde mijn hannden soenen. Ick trooste haar,'hillp haar te bede, dar ick har met enige dropelen warrem byr lavede, om datter anders nit te krijgen war. 3 Ur dar nae overleet sij. Men seyde mij, datze 2 daagen so vermarrtelt war van de vroetvrouwen en de meyster. O wat ellendyg weete nitten, dy so haar evennassten soo mishandelen".

Belangstelling
Vrouw Schrader leefde in een tijd dat ook bij universitair geschoolde medici belangstelling voor de verloskunde ontwaakte. In 1668 was de Amsterdamse medicus Frederik Ruys (1638-1731) met openbare lessen over de verloskunde begonnen, die al snel verplicht werden gesteld voor de plaatselijke vroedvrouwen. In 1701 publiceerde Hendrik van Deventer zijn beroemd geworden handboek over de verloskunde onder de titel „Nieuw Ligt voor Vroedmeesters en Vroedvrouwen, haar getrouwelijk ontdekkende al wat nodig is te doen om barende vrouwen te helpen verlossen". Zoals de titel al aangeeft was dit boek tevens bedoeld voor chirurgijns, welke beroepsgroep zich gaandeweg op het terrein van de verloskunde had gewaagd en daar vooral de toepassing van allerlei instrumenten als monopolie voor zich had opgeëist. Het afhalen van kinderen met behulp van haken, het toepassen van de beruchte „ijsere schroef" om de geboorteweg te verwijden, het gebruik van de hevel en het aanleggen van de verlostang waren hun voornaamste vaardigheden; op het einde van de 18e eeuw kwam daar de zogenaamde schaambeensnede bij, als techniek om een gecompliceerde bevalling tot een goed einde te brengen. Over het effect van deze deskundigheid en nieuwe vaardigheden op de resultaten van de verloskunde behoeft men zich bepaald geen illusies te maken. Alle meer of minder deskundige en vakbekwame hulp ten spijt bleef de sterfte in het kraambed ontstellend hoog ten gevolge van infecties, bloedverlies, trombose, embolie, zwangerschaps-, barings- en kraambedstuipen. Eind 18e, begin 19e eeuw nam men waar dat vooral in de kraamzalen van de universitaire klinieken of bij de stedelijke ziekenhuizen extreem hoge sterftecijfers werden genoteerd.

Kraamvrouwenkoorts
Onder het opschrift de „Kraamvrouw" verhaalde het „Algemeen Huishoudelijk-, Natuur-, Zedekundig- en Konstwoordenboek" van Noël Chomel in 1791 over de „steedse vrouwen" dat zij nauwelijks in staat waren „zo veele krachten, als tot de verlossing nodig zijn, uit te staan zonder na dezelve in een heete koorts, of geheele magteloosheid te vervallen: eene voornaame oirzaak der meerder sterfgevallen onder de Kraamvrouwen, in de steden dan ten platten lande, offschoon aan de andere zijde de steedelingen het voorrecht genieten van bekwaamer Vroedkundigen te bezitten. In allen gevallen is het aantal der overleedenen onder de Kraamvrouwen nog veel te groot, dan dat men veronderstellen kan, dat dit met de wijze schikking des algoeden Scheppers overeenstemt, en de ondervinding der kundigste Genees- en Vroedmeesters bevestigt het, dat tenminste twee derde gedeelten der rampzalig om hals gebrachte Kraamvrouwen door eene geschikter leevenswijze, of betere voorzorgen hadden kunnen behouden worden". Over de oorzaak van deze „heete koorts" tastte men volledig in het duister. De meeste geneeskundigen verdedigden een besmetting via de lucht, waarin zich door een opeenhoping van mensen of andere wijze kwade dampen zouden hebben gevormd. Hoewel de feitelijke verwekker van de ziekte nog lange tijd onbekend zou blijven, werd de bestrijding van de ziekte in een geheel nieuw licht geplaatst door de ontdekking van de Hongaar Ignatius Philippus Semmelweis (1818-1865). Tijdens zijn verblijf te Wenen werd zijn aandacht getrokken door het feit dat in de verloskundige kliniek van de universiteit de sterfte ten gevolge van de kraamvrouwenkoorts veel hoger was dan in de kraamkliniek buiten de universiteit. Zijn vermoeden dat hier de medici en studenten een noodlottige rol speelden werd voor hem zekerheid toen hij de sectie bijwoonde op het lijk van de hoogleraar in de gerechtelijke geneeskunde, die na infectie van een wondje dat hij tijdens zijn werk had opgelopen aan bloedvergiftiging was overleden: de symptomen van de kraamvrouwenkoorts en van deze bloedvergiftiging kwamen bijna volledig overeen.

Hier was geen infectie via de lucht in het spel, maar werden de ziektekiemen overgedragen door de medici en assistenten, die na hun werk op de snijzaal zonder grondige reiniging van de handen het inwendig onderzoek bij de patiënten op de kraamzaal uitvoerden.

Onbegrip
Ondanks veel onbegrip en tegenstand besloot hij daarop de desinfectie van de handen met chloorkalk verplicht te stellen.

Eerst daarna mocht men met het onderzoek beginnen. Binnen een tijdsbestek van twee jaar was het sterftecijfer onder kraamvrouwen van de Weense Kliniek gedaald van 11,4 procent tot 1,3 procent! In 1861 publiceerde Semmelweis uitvoerig over zijn ervaringen in zijn klassiek geworden boekje over „Die Aetiologie, der Begriff und die Prophylaxis des Kindbettfiebers".

Toch was de medische wereld niet dadelijk overtuigd en duurde het bijvoorbeeld in Nederland tot de jaren tachtig alvorens de zogenaamde antiseptische handelwijze in de verloskunde regel was geworden. Ook in ons land leveren de statistieken een sprekend bewijs van de heilzame gevolgen van Semmelweis' ontdekking: tussen 1865 en 1900 daalde het cijfer voor moederstrerfte van circa 9 tot circa 2,5 procent. Deze daling heeft zich niet ononderbroken voortgezet. In de periode 1910-1930 werden cijfers voor moedersterfte geconstateerd van bijna 3,3 procent.

Opnieuw bleek de kraamvrouwenkoorts de grote boosdoener te zijn. Een grondig onderzoek maakte echter duidelijk dat nu niet de verloskundige hulpverleners aansprakelijk waren voor de overdracht van de besmetting, maar dat de stijging van het aantal gevallen van kraamvrouwenkoorts voor een belangrijk deel veroorzaakt werd door een stijging van het aantal infecties als gevolg van abortieve ingrepen.

Hier waren de vrouw zelf en haar „helpers" verantwoordelijk. Na de Tweede Wereldoorlog heeft de vooruitgang van de geneeskunde, bijvoorbeeld op het gebied van de infectiebestrijding door antibiotica, een verdere daling van de moedersterfte mogelijk gemaakt. Bovendien beperkte zich de verloskundige zorg niet langer tot de periode rond de bevalling, maar werd de medische begeleiding van de gehele zwangerschap een algemeen verschijnsel.

Wat rond de eeuwwisseling was begonnen als moederschaps-en bakercursussen, veelal georganiseerd door wijkverplegingsorganisaties, groeide na de Tweede Wereldoorlog uit tot een netwerk van medische voorzieningen voor de zwangere vrouw en tot een arsenaal van mogelijkheden om zich, bijvoorbeeld door het doen van zwangerschapsgymnastiek in groepsverband, op de bevalling voor te bereiden.

De pasgeborenenzorg
De algemene opvatting dat in vroeger tijden de kindersterfte buitensporig hoog is geweest, behoeft in dit kader wel enige nuancering. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen ten minste vier categorieën: de doodgeboren kinderen, de pasgeborenensterfte, de zuigelingensterfte (één week-één jaar oud) en de kindersterfte in engere zin, namelijk in de leeftijdsgroep vanaf het eerste levensjaar. Zo is bijvoorbeeld de geweldige daling in de kindersterfte sinds het midden van de jaren tachtig uit de vorige eeuw bijna geheel te danken aan het terugdringen van de zuigelingensterfte; de perinatale sterfte bleef echter onveranderd hoog.

Wie kennis neemt van de wijze waarop pasgeborenen werden verzorgd, zal het niet verbazen dat onvoldoende hygiëne en vooral de onjuiste voedingsgewoonten de hoofdoorzaken van de sterfte in deze categorie is geweest. „Het Kind geboren zijnde", schreef Stephen Blankaart (1650-1704) in 1684 in zijn Verhandelinge van de opvoedinge en ziekten der kinderen, „.. .soo werd het gebakert; onderwijlen werd'er pap gekookt om het reeds geboren kindjen te voeden, dog de bereidinge daarvan, is nergens altijd deselfde,.. .sommige maken die met water en oudbakken wittebrood, daarbij doende wat Suiker en Wijn". Ziekten der spijsverteringsorganen staan dan ook bovenaan de lijst van doodsoorzaken voor deze leeftijdscategorie.

In de tweede helft van de 19e eeuw werd juist op het terrein van de kunstmatige zuigelingenvoeding grote vooruitgang geboekt. De invoering van hygiënische begrippen bij de bevolking, de invoering van de drinkwaterleiding en de verbetering van de gezondheidszorg droegen elk daartoe op eigen wijze bij. Wat de kinderziekenhuizen betreft valt op te merken dat rond de eeuwwisseling „wiegezalen" werden ingericht, waar ook couveuses (toen nog eenvoudige broedstoven) werden geplaatst.

Buiten de ziekenhuizen deden de consuhatiebureaus hun werk, terwijl de kraamperiode niet langer meer gedomineerd werd door bakers en kraamwaarsters, mar door kraamverpleegsters die voor hun werk een speciale opleiding hadden gevolgd en door „het ooievaartje" werden gesierd, en door kraamverzorgsters. In de moderne geschiedschrijving worden vanuit de historische demografie, de mentaliteits- en gezinsgeschiedenis de laatste jaren tal van interessante studies geleverd die het verschijnsel van de kindersterfte in een breder kader een dieper perspectief plaatsen dan louter met het vermelden van sterftepercentages mogelijk is. Slechts twee voorbeelden kunnen hier worden gegeven.

Het eerste betreft de opbouw van het gezin in vroeger eeuwen, de verhouding die er bestond tussen ouders en kinderen, de verwerking van rouw bij het overlijden van kinderen, enzovoort. Het lijkt aannemelijk dat er verschillende geschiedperioden zijn geweest, waarin de emotionele en affectieve bindingen tussen de gezinsleden veel geringer waren dan thans.

Het tweede betreft de gezinsgrootte in vroeger tijd, die mede door de hoge zuigelingen- en kindersterfte, maar ook door verschillen in huwelijksleeftijd en huwelijksvruchtbaarheid meestal veel kleiner is geweest dan men geneigd is te denken. Voor Rotterdam is voor de 17e en 18e eeuw een gemiddelde van drie dopen per gesloten huwelijk berekend (alleen bij de katholieken was dit aantal 5); voor de 19e eeuw is een gemiddelde gezinsomvang van 2-3 kinderen vastgesteld.

Kwantiteit en kwaliteit
Beide lijnen, van de verloskunde ener- en de kindergeneeskunde anderzijds, zoals die in het voorgaande zijn geschetst, verenigen zich thans in een nieuwe tak die binnen de geneeskunde tot ontwikkeling komt, namelijk de perinatologie ofwel de wetenschap van het tijdvak rond de geboorte. De samenwerking tussen verloskundige en kinderarts, tussen obstetricus en neonatoloog zal voortaan in de nieuwe context van de perinatologische kliniek gestalte krijgen. In zeker opzicht zou men, de historische ontwikkeling overziende, kunnen spreken van een volledige verschuiving van de medische zorg voor de zwangere en barende vrouw in de richting van het ongeboren en pasgeboren kind.

Hoe deze ontwikkeling in de laatste jaren vergezeld is gegaan van een toenemende belangstelling voor het ongeboren leven in geheel andere zin is hier niet aan de orde, al blijft de gelijktijdige opkomst van abortusklinieken en perinatologische klinieken een zaak die het geweten van de natie zou moeten bezighouden. Wel moet ten slotte nadrukkelijk gewezen worden op een tweede verschuiving, namelijk die van kwantiteit naar kwaliteit. Niet de cijfers van de perinatale sterfte en de oorzaken die daaraan ten grondslag liggen staan meer op de voorgrond, maar de „kwaliteit" van het nieuwe leven. Bij een „gezinsplanning" waarbij het kindertal doelbewust tot één of twee kinderen wordt beperkt, krijgt de „kwahteit" van het nieuwe leven alle aandacht. Vruchtwateronderzoek (antenatale diagnostiek), erfelijkheidsvoorlichting en voortplantingstechnologie bepalen meer en meer het kader waarin zwangerschap en geboorte zich afspelen. Dit alles verlangt een kritische bezinning op de huidige situatie in de geneeskunde en gezondheidszorg; een situatie die hier slechts is geplaatst in het leerrijk perspectief van de geschiedenis.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 27 november 1984

Reformatorisch Dagblad | 39 Pagina's

,,Moeder en kind maken het wel''

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 27 november 1984

Reformatorisch Dagblad | 39 Pagina's