De 'Vrijzinnige richting' binnen de Nederlandse Hervormde Kerk
Een kwantitatieve studie naar haar invloed tussen 1925 en 2000
Inleiding
In 1925 kende de Nederlandse Hervormde Kerk vijf georganiseerde richtingen. Van 'kerkelijk links' tot 'kerkelijk rechts' waren achtereenvolgens te onderscheiden: de 'Vereniging van Vrijzinnige Hervormden', de 'Nederlandsche Evangelische Vereeniging', de 'Ethische Vereeniging', de 'Confessionele Vereniging' en de 'Gereformeerde Bond'.
De aanhang waarop de verschillende stromingen konden rekenen kan op verschillende manieren in kaart worden gebracht. Hier is ervoor gekozen de krachtsverhoudingen en de ontwikkelingen daarin te beschrijven aan de hand van de kerkelijke richting die de predikantsplaatsen hadden of kregen.
Bij de analyse van de predikantsplaatsen fungeerden de volgende vragen als richtsnoer: - welke predikant stond er en wanneer en - rekende deze zich tot een kerkelijke richtingsorganisatie of juist niet? Zo ja welke. Via de antwoorden op deze beide vragen wordt zicht verkregen op de kerkelijke kleur(en) van de gemeente en van de mogelijke veranderingen daarin. Door het analyseren van de kleur van een predikantsplaats valt in kaart te brengen welke 'plek' gemeenten hadden binnen het brede geloofsspectrum dat vanouds aanwezig was in de Hervormde Kerk. En tegelijkertijd kunnen ook de ontwikkelingen daarin getraceerd worden: welke geloofsrichtingen groeiden waar en wanneer, en welke namen juist in omvang af. In dit artikel is de aandacht met name gericht op de vrijzinnige stroming binnen de Hervormde Kerk.
Opzet
Eerst zal geschetst worden hoe groot de aanhang was van vrijzinnigen, ethischen, confessionelen en gereformeerden in 1925 en hoe de krachtsverhoudingen zich ontwikkelden in de jaren daarna. Als ijkpunten zijn gekozen de jaren: 1925, 1965, 1985 en 2000. De keuze voor deze jaren heeft rechtstreeks te maken met het gevonden bronnenmateriaal. Vervolgens zal aandacht besteed worden aan de kwantitatieve ontwikkeling van de vrijzinnige stroming in de Hervormde Kerk.
De specifieke ontwikkeling in de regio Drenthe, de provincie waar de vrijzinnigheid lang relatief het sterkst is geweest, zal als illustratie dienen.
Duidelijk zal ook worden dat de richtingsorganisaties heel lang vooral gezien werden als strijdorganisaties, die materieel op moesten komen voor de geestelijke belangen van hun stroming. Dit zal geïllustreerd worden aan de praktijk van het omgaan met de afvaardiging van leden naar de Algemene Synode.
Deze studie zal zich beperken tot de kwantitatieve aspecten van de ontwikkeling van de vrijzinnige richting. Een analyse van de mogelijke redenen van de beschreven ontwikkelingen valt buiten de gekozen opzet.
Bronnen Drie bronnen liggen ten grondslag aan deze studie. - De Jaarboeken van de Vereniging van Vrijzinnige Hervormden, voor het eerst verschenen over het jaar 1926-'27, en voor het laatst over de jaren 1965-'67. In de Jaarboeken zijn gedetailleerde cijfers te vinden over de kleur van alle hervormde gemeenten: waren ze vrijzinnig of rechtzinnig. (De Jaarboeken zijn onder meer te raadplegen in het archief van de Vereniging van Vrijzinnige Hervormden, Protestants Landelijk Diensten Centrum van de pkn, Utrecht.)
- Een artikel verschenen in De Waarheidsvriend, het weekblad van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk, van 4 november 1927: 'De verhoudingen in de Nederlandse Hervormde Kerk', waarin per classis aangegeven wordt, hoeveel predikantsplaatsen behoren tot de vrijzinnige, ethische, confessionele of gereformeerde modaliteit. - Hans Knippenberg: De Religieuze Kaart van Nederland. Omvang en geografische spreiding van de godsdienstige gezindten vanaf de Reformatie tot heden. Van Gorcum, 1992. In deze documentatie wordt onder meer een schatting gemaakt van alle hervormde predikantsplaatsen naar modaliteit in 1920 en in 1985. De basisgegevens per Nederlandse gemeente, die aan deze schatting ten grondslag liggen zijn mij door de auteur ter beschikking gesteld.
De situatie rond 1925.
Algemeen
In de loop van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw ontwikkelden zich binnen de Nederlandse Hervormde Kerk vier richtingen, of stromingen, later aangeduid als modaliteiten (letterlijk: een 'bepaalde wijze' van prediking en catechese). Ze organiseerden zich via eigen verenigingen en bezaten eigen periodieken.
Als eerste strijdbare richtingsorganisatie werd in 1864 de Confessionele Vereniging opgericht, mede op initiatief van Groen van Prinsterer en met duidelijke wortels in het negentiende-eeuwse Reveil. Ze verklaarde zich 'onbekrompen en ondubbelzinnig' te willen houden aan de belijdenis. In de kerkelijke verkiezingsstrijd die vanaf 1867 in veel gemeenten ontbrandde is de vereniging bijzonder actief en succesvol. Vanaf dat jaar kregen wegens een reglementswijziging in de kerk de mannelijke lidmaten invloed op de keuze van de kerkenraadsleden en dus impliciet op de beroeping van predikanten.
Een deel van de orthodoxie binnen de Hervormde Kerk sloot zich echter niet aan bij de Confessionele Vereniging. Ze vond haar niet rechtzinnig genoeg en zocht haar bronnen in de meer bevindelijke Nadere Reformatie (18e eeuw). Ze ging zich in 1906 organiseren en noemde zich (vanaf 1909): de Gereformeerde Bond tot verbreiding en verdediging van de waarheid in de Nederlandse Hervormde (Gereformeerde) Kerk.
Aan de andere zijde van het spectrum binnen de Hervormde Kerk vinden we de vrijzinnigen. Hun positie in de kerk was verzwakt door het nieuwe reglement van 1867. Het nu immers veel minder mogelijk was dat de veelal vrijzinnige kerkelijke colleges zichzelf aanvulden. Toen in de kerk geleidelijk aan een verschuiving naar rechts plaats vond, verlieten veel vrijzinnigen de Hervormde Kerk en gingen over naar de Remonstrantse Broederschap of naar de Nederlandse Protestanten Bond. In reactie daarop, mede gestimuleerd door een aantal gunstige kerkelijke verkiezingsuitslagen (1890) in enkele steden (onder andere in Haarlem, Dordrecht, Nijmegen en Sneek), ontstond een sterker bewustzijn onder de vrijzinnigen die achtergebleven waren in de Hervormde Kerk. Na een voorloper (in Friesland) werd in 1913 de Vereniging van Vrijzinnige Hervormden opgericht. De 'Nederlandsche Evangelische Vereeniging' werd meestal tot de vrijzinnigen gerekend.
Tussen de orthodoxe confessionelen en gereformeerde Bonders enerzijds en de vrijzinnigen anderzijds bevonden zich de ethischen. Zij deelden zowel de interesse van links: de door het moderne denken en de cultuur gestelde vragen, als die van rechts: de erkenning van het gezag van de bijbel en van het belijden van de vaderen. Het was de laatste modaliteit die zich organiseerde. In 1921 werd de Ethische Vereniging opgericht. Zij was echter nooit een sterke organisatie of kerkpolitieke strijdgroep, veeleer een bezinnings- en ontmoetingsgemeenschap. Tekenend is dat ze al aan het eind van de jaren dertig, midden in de richtingenstrijd, werd opgeheven.1
De vrijzinnigheid was in de jaren twintig dus een sterke stroming binnen de Nederlandse Hervormde Kerk. Tussen een kwart en een derde van de hervormde predikanten voelde zich ermee verbonden.
Dit wil niet zeggen dat een kwart tot een derde van alle hervormden tot de vrijzinnigheid gerekend mag worden. De vrijzinnige predikantsplaatsen waren vooral te vinden in de noordelijke provincies: Groningen, Friesland, Drenthe en in het noorden van Noord-Holland, in met name plattelandsgebieden dus, en dat betekent gemiddeld: in kleinere gemeenten. Knippenberg heeft getracht een koppeling te maken tussen het aandeel van predikanten van een bepaalde modaliteit in een bepaalde gemeente en het via de volkstelling bekende aantal hervormden en hij komt dan voor alle hervormden tot de volgende cijfers: Op basis van deze cijfers mag men concluderen dat rond 1925 ruim een vijfde van alle hervormden gerekend zou kunnen worden tot de vrijzinnigheid.
Geografische spreiding
Zoals al eerder gezegd: de vrijzinnig hervormden worden vooral aangetroffen in het noorden van het land. Van de predikantsplaatsen in Groningen behoorde 52,1 % tot de vrijzinnigheid, in Friesland 47,5 %, in Drenthe -koploper!: 52,4 %, en in Noord-Holland 47,6 %. In deze vier provincies waren zij de grootste modaliteit. Concentraties van vrijzinnigen bevonden zich ook in het noordoostelijk deel van de Achterhoek (Borculo en wijde omgeving), in de Krimpenerwaard (Berkenwoude en omgeving), op Voorne en in westelijk Zeeuws-Vlaanderen. De Waalse gemeenten (totaal 21), verspreid over het gehele land, vormden een kerkressort en al hun predikantsplaatsen waren vrijzinnig. Zij waren een kleine groep, maar omdat ze tot een ressort gerekend werden dat wat afvaardiging betreft ongeveer gelijke rechten had als een (klein) ressort als Drenthe, hadden ze een relatief grote invloed. In de paragraaf (1.4.) over de krachtsverhoudingen binnen de Algemene Synode zullen we dat zien. Predikantsplaatsen van ethische signatuur waren vooral te vinden in Overijssel: 39,2 %, in Gelderland: 44,2%, in Zeeland: 59,1 %, in Noord-Brabant: 40,0 % en in Limburg: 65,2 %. In deze provincies vormden zij de grootste modaliteit. Met name de IJsselstreek van Gelderland en Overijssel kende een relatief sterke concentratie van ethische gemeenten.
De confessionelen vormden de grootste modaliteit in Utrecht: 40,0% en in Zuid-Holland: 43,9 %. Ook in een strook langs de Friese- en Overijsselse Zuiderzeekust (omgeving Workum en omgeving Zwartsluis), in Noordoost Overijssel (omgeving Ommen) en op plekken in Zeeland waren concentraties van confessionelen te vinden. In de rest van het land waren zij sterk ondervertegenwoordigd.
De gereformeerden (Gereformeerde Bond) waren in geen enkele provincie de grootste groepering. Relatief sterk vertegenwoordigd waren ook zij in Utrecht: 35,6% en Zuid-Holland: 29,1 % en verder met name ook in het noordwestelijke deel van de Veluwe. In het vrijzinnige deel van Nederland kwamen ze slechts in geringe mate voor.3
Excurs: de situatie in Drenthe.
Drenthe was de provincie met relatief het grootste aantal vrijzinnige predikantsplaatsen (als we de niet-geografische kerkprovincie van de Waalse gemeenten buiten beschouwing laten). In 1927 was 52,4 % van de predikantsplaatsen van vrijzinnige signatuur. Drenthe was (en is) verdeeld in drie classes: Assen, Meppel en Emmen. Globaal genomen valt Drenthe uiteen in een zandgedeelte: het hogere midden, en een veengedeelte: de lagere randen van de provincie. Het reliëf van de provincie wordt wel vergeleken met een 'omgekeerd soepbord'. De vrijzinnige gemeenten zijn uitsluitend op het zandgedeelte te vinden, het gebied dat overeenkomt met het oude Drenthe: 'de Landschap'. In de classis Assen waren in de volgende (burgerlijke) gemeenten vrijzinnige predikantsplaatsen: Anloo (2 pp.), Assen (2 pp.), Gieten, Norg (2 pp.), Peize, Roden, Rolde (2 pp.) en Vries. In de classis Meppel: Diever, Dwingeloo, Havelte (2 pp.), Ruinerwold en De Wijk (0,50).
In de classis Emmen: Borger, Coevorden, Emmen, Odoorn (2 pp.), Oosterhesselen, Sleen en Westerbork.
Er zijn ook nog enkele gemeenten die zich op de grens bevinden van vrijzinnig en ethisch: Eelde, Zuidlaren, Ruinen, Vledder (2 pp.), Zuidwolde, Dalen en Gasselte.5 De provincie Drenthe is heel lang de provincie geweest met relatief het grootste percentage hervormden.
In 1947 was van de acht volgende Drentse (burgerlijke) gemeenten meer dan 80% hervormd: Anloo, Dalen, Dwingeloo, Gieten, Ha-velte (86,7%), Rolde, Ruinen en Vries. In 1960 kenden de volgende negen gemeenten met meer dan 75% hervormden: Anloo, Dalen, Dwingeloo, Gieten, Havelte, Rolde (86,2%), Ruinen, Sleen en Vries. En in 1971 was de bevolking in de volgende acht gemeenten voor minstens 2/3 (66%) hervormd: Anloo, Dalen (72%), Dwinge-loo, Havelte, Rolde, Ruinen, Ruinerwold en De Wijk.
Al deze gemeenten bevonden zich op het Drentse 'zand'. De georganiseerde vrijzinnigheid was in de veenstreken ten oosten van Drenthe ook wel aanwezig, maar dan met name in Verenigingen van Vrijzinnig Hervormden, de 'kleine kerk' in het dorp. Men had geen eigen predikant, maar wel een evangelist of hulpprediker.
Excurs: De krachtsverhoudingen in de algemene synode. In de jaren twintig kon ruim een vijfde van alle hervormden gerekend worden tot de vrijzinnigheid. De predikantsplaatsen echter waren beduidend meer van vrijzinnige signatuur, van een kwart tot een derde, veroorzaakt door het gegeven dat vrijzinnige predikanten vooral aangetroffen werden in plattelandsgebieden in het noorden van het land, met gemiddeld kleinere gemeenten en dus met gemiddeld minder hervormden.
Het betekende wel dat door het aantal predikantsplaatsen de invloed van de vrijzinnige richting relatief groot was.
In de kerkorde die vigeerde in de jaren twintig: het Algemeen Reglement (in 1816 door koning Willem I ingevoerd, later vervangen door het - door de kerk zelf gekozen - Algemeen Regelement van 1851-1852), bestonden de classicale vergaderingen voor de helft uit de dienstdoende predikanten. Deze vergaderingen benoemden o.a. de leden van het belangrijke Provinciaal Kerkbestuur, dat onder meer weer tot taak had uit haar midden de leden te benoemen van de Algemene Synode, het hoogste bestuursorgaan van de Kerk. Op de procedure van afvaardiging naar de Synode kom ik later terug.
In de eerste helft van de 20ste eeuw waren de verhoudingen tussen de modaliteiten, en met name die tussen de vrijzinnigen en de orthodoxen vaak moeizaam, en soms stonden ze op scherp. In het noorden was dat bijv. tussen de vrijzinnigen en de orthodoxen, maar de moeiten konden zich in Utrecht of Zuid-Holland ook afspelen tussen gereformeerden en confessionelen. Bij gepolariseerde verhoudingen werd het vaak belangrijk welke richting de meerderheid had in de classicale vergadering, want deze benoemde dus één (of meer) leden van het Provinciaal Kerkbestuur, en die vaardigde weer leden af naar de Algemene Synode. Een classis kon om gaan, dwz. van meerderheid wisselen, dat kon betekenen dat je de meerderheid in de provincie kwijt raakte en dat had dan direct zijn gevolgen weer voor de afvaardiging naar de synode.
De Algemene Synode was in die jaren relatief klein, ze bestond uit 19 leden. Op grond van een aantal factoren: het relatief grote aantal vrijzinnige predikantsplaatsen, de soms gepolariseerde relaties, en het verkiezingssysteem, was tot na de Tweede Wereldoorlog de invloed van de vrijzinnigen in de synode onevenredig groot. In onderstaande tabel wordt onder 'orthodox' begrepen de ethischen, confessionelen en gereformeerden. Terwijl het aantal vrijzinnige hervormden geschat wordt op ruim 20 %, en het aantal vrijzinnige predikantsplaatsen op tussen 25 en 30 %, beslaat het vrijzinnige aandeel in de Algemene Synode minimaal 26 % (5 van de 14 afgevaardigden) en maximaal 47% (9 van de 19), bijna de helft! Het gemiddelde aandeel van de vrijzinnige afgevaardigden in de periode 1926-1942 bedraagt 36%. Hoe vond de afvaardiging plaats naar de Algemene Synode? De Synode was samengesteld uit dertien predikanten en 6 ouderlingen, afgevaardigd dus door de Provinciale Kerkbesturen en de Waalse Kerken. Provincies met meer dan 150 predikantsplaatsen (Groningen, Friesland, Gelderland, Noord-Holland en Zuid-Holland) benoemden elk twee leden, de overige provincies en de Waalse kerken elk één en daarboven, volgens een bepaald rooster, soms een tweede. Dat betekende dat in drie van de vier provincies waar ongeveer de helft van de predikantsplaatsen door vrijzinnigen bezet werd: Groningen, Friesland en Noord-Holland elk twee afgevaardigden naar de Synode leverden. In de jaren waarin, volgens het rooster, de Walen ook twee leden mochten afvaardigen (terwijl de Walen slechts 21 predikantsplaatsen telden!) kon het vrijzinnige aandeel in de Synode dus relatief wel heel groot worden.
We zagen in Tabel 4 dat in een tweetal jaren: 1930 en 1934 negen van de 19 zetels in de Synode bezet werden door vrijzinnige afgevaardigden (47 %). In deze jaren deed zich precies de situatie voor dat alle afgevaardigden van Groningen, Friesland, Noord-Holland en de Waalse kerken (vier maal twee = acht) plus een afgevaardigde van Drenthe (maakt negen) vrijzinnigen waren.
Dat dit zo geschiedde - de beide afgevaardigden kiezen van één modaliteit - had ook te maken met de gepolariseerde verhoudingen. Had men een (meestal nipte) meerderheid in het Provinciaal Kerkbestuur, dan gebeurde het in de meeste gevallen dat men alleen mensen van de eigen richting benoemde. Met woorden uit de politiek in de eveneens gepolariseerde zeventiger jaren: men koos niet voor een 'afspiegelingsafvaardiging', maar voor een 'meerderheidsafvaardiging'.7
Twee voorbeelden Noord-Holland, 1934.
Van de 218 predikantsplaatsen zijn er 101 vrijzinnig en 117 orthodox. Een rechtzinnige meerderheid dus. Van de vijf classes zijn er drie vrijzinnig en twee rechtzinnig. In het Provinciaal Kerkbestuur hebben ook drie vrijzinnigen en twee rechtzinnigen zitting. De beide bestuurders die naar de Synode kunnen worden afgevaardigd zijn vrijzinnig! Dit geschiedt door de jaren heen, in Noord-Holland, maar ook in Friesland en Groningen. Alleen in Drenthe gaat het lang anders. Van de drie classes zijn er steeds twee vrij- en één rechtzinnig. Als er één afgevaardigde ter Synode benoemd moest worden, dan kiest met steevast voor een vrijzinnige. Maar als men een jaar twee afgevaardigden benoemen mocht, dan wordt het een vrijzinnige en een rechtzinnige! (Misschien ook een symptoom van de zanddrentse mentaliteit, die gesteld is op consensus en wars is van polarisatie.) Friesland, 1938.
In 1936 was de meerderheid van de classes omgegaan. Niet meer drie vrijzinnig en twee rechtzinnig, maar twee vrijzinnig en drie rechtzinnig. Ook de meerderheid in het Provinciaal Bestuur ging dus om. In 1938 worden nog een rechtzinnige en een vrijzinnige afgevaardigd naar de Synode. Maar al het volgende jaar worden twee rechtzinnige leden in de Synode benoemd, terwijl nog steeds twee van de vijf classes vrijzinnig zijn en 112 van de 235 predikantsplaatsen. Dit blijft ook zo in de jaren daarna. De 'meerderheidsstrategie' is ook treffend terug te zien in de samenstelling van de besturen van de classes. Van de in meerderheid orthodoxe classes Sneek en Dokkum zijn alle tien bestuurders orthodox, in de omgegane classis Franeker: 9 orthodox en 1 vrijzinnig. In de vrijzinnige classis Leeuwarden zijn ook alle tien leden vrijzinnig, en in de vrijzinnige classis Heerenveen zijn dat er 8 van de 10.
Kortom: men deed links en rechts niet voor elkaar onder in 'kerkpolitiek'. Direct na de oorlog werd, alvast vooruitlopend op een grondig te herziene Kerkorde (tot stand gekomen in 1951), de samenstelling van de Algemene Synode sterk verbreed. Niet meer de provincies vaardigden leden af (totaal 19), maar elke classicale vergadering benoemde een lid in de Synode (totaal 45).
Deze nieuwe samenstelling van een 'Generale Synode' (dat woord kent de pkn nog steeds) gaf aanleiding tot onrust in vrijzinnige kring: zou men er nog wel in slagen getalsmatig voldoende krachtig aanwezig te blijven in de Synode?8
De situatie rond 1985.
Algemeen
Het beeld van de 'krachts'verhoudingen tussen de modaliteiten in de Hervormde Kerk is rond 1985 dus geheel anders dan rond 1925. Een grote stroming in 1925: de Ethischen, vinden we, in elk geval onder deze naam, niet meer terug. Zij is ook nooit een richtingsorganisatie in de zin van een 'strijdorganisatie' geweest. Drie stromingen bestaan nog wel in georganiseerde vorm: de 'Vereniging van Vrijzinnige Hervormden', de 'Confessionele Vereniging' en de 'Gereformeerde Bond'. Maar hun onderlinge verhoudingen zijn ingrijpend gewijzigd. In tabel 7 zijn de cijfers uit 1925 en 1985 nog eens naast elkaar gezet.
Wat natuurlijk met name opvalt zijn de geminimaliseerde vrijzinnigen: van 29% naar ruim 3%. Maar niet minder opvallend zijn de verhoudingen ter rechterzijde: de confessionelen gingen van 25% naar 9% en kwamen daarmee op ruim een derde van hun aanhang van rond 1925, terwijl de gereformeerden op 23% kwamen. De confessionelen en gereformeerden samen daalden met hun aandeel in de predikantsplaatsen van 42,5% rond 1925 naar 31,8% in 1985. Als men nu naar die cijfers kijkt lijkt me dat ook een verrassende ontwikkeling. Naast uiterst rechts (de gereformeerden) is dus met name het centrum versterkt: bijna 2/3 deel van de predikantsplaatsen halverwege de jaren tachtig lijkt zich te rekenen tot de 'midden-orthodoxie'. Bij de berekening van de 'achterbannen' (zie tabel 8) veranderen de verhoudingen maar heel licht ten faveure van 'rechts': confessioneel en gereformeerd.
De periode 1926 - 1966.
We zien dat ondanks het toenemend aantal predikantsplaatsen het aantal vrijzinnige predikantsplaatsen in relatieve zin en in absolute zin daalde. In 1926 waren er 2 V2 keer zoveel orthodoxe - als vrijzinnige predikantsplaatsen, in 1961 was dat verdubbeld: bijna vijf maal zoveel (1550 tegenover 329). De tabel laat ook zien dat het aantal vacante predikantsplaatsen groot was, met name tot de jaren vijftig. In 1936 was van de vrijzinnige predikantsplaatsen 24,2% vacant en in 1947 zelfs 34,5! Vacatures, soms heel hardnekkige, kwamen meer voor in de vrijzinnige delen van het land, dan in de rechtzinnige. Om een beter beeld te krijgen van de ontwikkeling van de aantallen dienstdoende predikanten is tabel 10 opgenomen.
De cijfers voor het aantal dienstdoende vrijzinnige predikanten laten een geleidelijke afkalving van het predikantenbestand zien tot 1947: 282 predikanten. Het aantal stijgt in de volgende jaren enigszins om dan weer geleidelijk te dalen, bereikt in 1961 (weer) het aantal van 283 predikanten, en zakt dan in 1966 naar 238. Van de in de Hervormde Kerk dienstdoende predikanten is een steeds toenemend aantal in algemene dienst werkzaam of met een bijzondere opdracht, bv. in een ziekenhuis of in een gevangenis. Ook het aantal vrijzinnig-hervormde predikanten werkzaam in een wh- of NPB-afdeling is betrekkelijk groot: ongeveer 10 tot 15%
De geografische spreiding van de vrijzinnigen rond 1966 In 1966 waren 19414 vrijzinnige predikanten werkzaam in een hervormde gemeente op een gewone predikantsplaats. Daarnaast werkten dus nog 24 hervormde predikanten als voorganger bij een vvh- of NPB-afdeling.
In par. 1.2. constateerden we dat rond 1925 de vrijzinnig hervormden vooral te vinden waren in de vier noordelijke provincies: Groningen, Friesland, Drenthe en Noord-Holland. In deze regio's was destijds ongeveer 50% van de predikantsplaatsen vrijzinnig van kleur. Hoe zag de vrijzinnige spreiding over het land er uit rond 1966?
Wat laten deze cijfers ons zien? Nog steeds zijn vrijzinnigen nadrukkelijk te vinden in hun 'oude gebieden'. In gemeenten in de vier noordelijke provincies (Gr., Fr., Dr., NH.) treft men 121 van de 194 vrijzinnige predikanten aan (62,4%). In 1926 was dat voor de predikantsplaatsen nog 70,6%. Opvallend is dat in Drenthe het aantal vrijzinnige predikanten relatief groot is gebleven. Als je het cijfer in de eerste kolom: 27 dienstdoende predikanten in 1966, vergelijkt met het cijfer in de tweede kolom: 38 predikantsplaatsen in 1926 (daar moeten dan nog de vacatures vanaf), dan is een redelijke schatting dat nog steeds ongeveer de helft van de predikanten in Drenthe zich tot de vrijzinnigheid rekende. Maar ook in Overijssel, Gelderland en Zuid-Holland zijn de aantallen vrijzinnige predikanten heel redelijk op peil gebleven, zeker vergeleken met het Noorden (vgl. de eerste en tweede kolom).
Om het beeld nog wat nader te preciseren volgt een overzicht van de hervormde gemeenten in 1966 met twee of meer vrijzinnige predikantsplaatsen. Opvallend in deze cijfers is de hoge concentratie van vrijzinnige predikanten in Enschede (zes) en in Emmen (vier). Emmen is in i966 een sterk groeiend zanddorp in het vrijzinnige Drenthe, en de stad Enschede raakt aan de noordoostelijke Achterhoek, waar vanouds (zie par. 1.2.) de vrijzinnigheid sterk was. Dat laatste illustreren ook de cijfers voor Neede (twee vrijzinnige predikanten), Winterswijk (drie), Zutphen (drie). Uit de cijfers blijkt ook nog eens dat in de vier grote steden de vrijzinnigheid slechts bescheiden aanwezig is.
De ontwikkeling van het aandeel van de vrijzinnigen binnen de Hervormde Kerk. (2)
De periode 1966-2000.
Tussen 1965 en 1985 verandert de vrijzinnigheid -in elk geval in kwantitatieve zin- van een nadrukkelijk aanwezige stroming in de Hervormde Kerk, met een brede, herkenbare basis in een aantal delen van het land, naar een bescheiden, over het bijna gehele land verspreide groep.
Het aantal in gemeenten dienstdoende vrijzinnige predikanten is in 1985 nog een kleine dertig procent van wat het rond 1965 was. En deze trend zet zich, zij het langzamer, voort tussen i985 en 2000. Knippenberg (tabel 8) schat dat rond 1985 nog zo'n 58.000 hervormden zich rekenen tot de vrijzinnigheid, dat is 3,2%. En dit aantal zal, gezien de hierboven aangegeven verdere teruggang van het aantal vrijzinnige predikanten na 1985, alleen maar minder geworden zijn. Vrijzinnigen zijn nauwelijks meer structureel aanwezig, vooral nog incidenteel.
Als je kijkt naar de veranderingen in de spreiding van de vrijzinnigen over het land, dan zet zich de tendens die we al eerder waarnamen (par. 2.3.) voort: in de oude 'vrijzinnige gebieden', het noorden van het land, vermindert het aantal vrijzinnige gemeenten snel. In de provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Noord-Holland werkte in 1966 nog 62,4% van het totale aantal vrijzinnige predikanten (121), in 1985 was dat nog 55,2% (32) en in 2000 nog 45,5% (15). Drenthe hield het van de noordelijke provincies nog het langst vol. In 1985 waren er meer vrijzinnige predikanten in Drenthe werkzaam dan in Groningen en Friesland samen (12 versus 10). In geen enkele provincie werkten zo 'veel' vrijzinnige predikanten! De veranderingen in Drenthe gingen dus langzamer dan elders, maar ook daar waren ze onontkoombaar. In 2000 werkten nog 4 vrijzinnige predikanten in Drenthe: in Emmen, Odoorn, Rolde en Zweeloo, nog steeds uitsluitend in plaatsen op het oude Drentse 'zand'. Deze tabel geeft nog het meest duidelijk aan dat zelfs in van oudsher vrijzinnige gebieden vrijzinnige predikanten in het jaar 2000 nog slechts incidenteel voorkomen. Wat betreft Drenthe valt op dat de confessionele en de gereformeerde predikanten bijna uitsluitend te vinden zijn in de voormalige veengebieden en nauwelijks op het zand. In 2000 stonden confessionele en gereformeerde predikanten in: Assen, Hollandscheveld (2), Hoogeveen (3), Nieuweroord-Noordscheschut, Pesse, Schoone-beek, Schoonoord, Tiendeveen-Nieuw-Balinge, Wanneperveen en Zuidwolde, terwijl Elim en Kerkenveld vacant waren.20
De veranderde krachtsverhoudingen weerspiegeld in het aantal classes per provincie De cijfers spreken voor zichzelf. De provincies waar de vrijzinnigen van oudsher sterk waren: Groningen, Friesland, Drenthe en Noord-Holland telden in 1927 totaal 17 classes. In 1997 telden deze provincies totaal 23 classes. De andere provincies samen hadden in 1927 27 classes en in 1997 51. Bijna een verdubbeling.
Wat de aantallen predikantsplaatsen betreft: de vier noordelijke provincies telden in 1927 680 predikantsplaatsen, de overige zeven totaal 943. In 1997 waren die getallen: de vier noordelijke provincies: 528, de overige: 1.233
Samenvatting
- Omstreeks 1925 kende de Nederlandse Hervormde Kerk vijf richtingen: vrijzinnigen, evangelischen, ethischen, confessionelen en gereformeerden. Van de predikantsplaatsen (bezet en vacant) was ongeveer tussen een kwart en een derde vrijzinnig. Van alle hervormden rekende ruim 20% zich tot de vrijzinnigheid (tabel 1 en 2).
- Vrijzinnige predikanten waren vooral te vinden in de vier noordelijke provincies: Groningen, Friesland, Drenthe en Noord-Holland (benoorden het IJ). De provincie Drenthe kende tot halverwege de jaren tachtig relatief en op het laatst in het Noorden ook absoluut het grootste aantal vrijzinnige predikanten. In 2000 vindt men de grootste concentratie vrijzinnige predikanten in Noord-Holland en met name Zuid-Holland (tabel 11 en 13).
- In de Algemene Synode van de Hervormde Kerk was de vrijzinnigheid in de twintiger en dertiger jaren relatief sterk vertegenwoordigd. Gemiddeld was meer dan een derde van de afgevaardigden naar de synode vrijzinnig. Redenen waren: het naar verhouding grote aantal vrijzinnige predikantsplaatsen, het verkiezingssysteem en de gepolariseerde verhoudingen tussen de richtingen (tabel 5).
- Het aantal vrijzinnige predikanten is sinds het einde van de dertiger jaren relatief en vanaf het begin van de vijftiger jaren ook absoluut afgenomen. Die afname was lang een geleidelijk proces. Vanaf het eind van de zestiger jaren is dat proces steeds sneller gaan verlopen. In 1985 rekende nog slechts 3% van de Hervormden zich tot de vrijzinnigheid. In 2000 is dat verder teruggelopen tot ongeveer 2% (tabel 7, 8 en 13).
- Een verklaring voor het bijna verdampen van de georganiseerde vrijzinnigheid, zeker in het Noorden van het land, viel buiten de opzet van dit artikel. Dat betekent natuurlijk niet dat het niet de moeite waard zou zijn om daarnaar op zoek te gaan.
Aan te nemen valt dat de ontkerkelijking in de linkerflank van het kerkelijk spectrum een grotere rol heeft gespeeld dan in het midden en in de rechtervleugel van de kerk. Maar ook als dit juist zou zijn moet de vraag nog beantwoord worden: waarom vooral daar? Een verschijnsel dat ook de moeite van nader onderzoek waard is, is de toename van het aantal Gereformeerde Bondsgemeenten in met name Groningen en Drenthe. Zijn er in een zekere geloofsbe-vindelijkheid wellicht juist tussen vrijzinnigen en gereformeerden ook raakvlakken? Een nadere studie naar de ontwikkeling van de geloofskleur van specifieke gemeenten in de laatste decennia zou hier mogelijk meer licht op kunnen werpen.22
1 Hans Knippenberg: De religieuze kaart van Nederland. Omvang en geografische spreiding van de godsdienstige gezindten vanaf de Reformatie tot heden, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1992. A.J. Rasker: 'De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795.' Haar geschiedenis en theologie in de 19de en 20ste eeuw. Kok, Kampen, 1974. H. Bartels: 'Tien jaren strijd om een belijdende kerk.' De Nederlandsche Hervormde Kerk van 1929 tot 1939 (diss.). Van Stockum en Zn., Den Haag, 1946. Th. L. Haitjema: 'De richtingen in de Nederlandse Hervormde Kerk.' Veenman en zonen, Wageningen, 1953.
2 Bron: Knippenberg (1920).
3 Knippenberg, a.w., pag. io6 e.v.
4 De Waarheidsvriend', 1927. De cijfers in het Jaarboek van de vvh 1927-'28 komen overeen, behalve dat daar in de classis Emmen i.p.v. 19, 20 predikantsplaatsen worden geteld, waarvan 10 vrijzinnig.
5 Knippenberg, basisgegevens per Nederlandse gemeente (door de auteur aan mij ter beschikking gesteld).
6 Jaarboeken van de WH in Nederland 1926-'27 t/m 1942-'43 In verband met de oorlogssituatie verscheen er vanaf 1943 geen Jaarboek vvH meer. Het eerstvolgende Jaarboek, met nog beperkte informatie, kwam uit in 1946^47. Het laatste Jaarboek verscheen over de periode 1965-'67.
7 Zoals in par. i.i. al is opgemerkt werd in 1867 een wijziging in het Algemeen Reglement van de Hervormde kerk effectief (artikel 23), waardoor de gemeenten rechtstreeks invloed kregen op de verkiezing van kerkenraden en de beroeping van predikanten. Dat aan deze 'democratisering' in de kerk ook mogelijke gevaren zaten merkte (de toen nog hervormde predikant) Abraham Kuyper al op in een artikel: 'De werking van art.23', dat in i869 ook als brochure verscheen. Artikel 23 was geen tovermiddel, waardoor als vanzelf de muren der kerkbesturen zouden vallen, waarschuwde Kuyper. Hij haalde o.a. als voorbeelden aan dat bij kerkenraadsverkiezingen in Amsterdam en Leiden weliswaar de recht-zinnigen hadden gewonnen, maar dat in kleinere steden als Tiel en Zaltbommel de vrijzinnigen 'de vaan des ongeloofs' geplant hadden. Hij pleitte ervoor dat er ruimte moest zijn voor 'de doleerende minderheid', dat de 'bonte kleur der gemeente zich in de bonte schakeering der predikanten afspiegele(n)'. Confessionele tyrannie creëerde immers slechts wrok en bitterheid. Voorspellende woorden van Kuyper! Hij signaleerde ook nog het punt dat in de praktijk van de classicale vergaderingen ouderlingen nogal eens niet verschenen, waardoor de stem van de predikanten, bijvoorbeeld bij de belangrijke verkiezing van de Provinciale Kerkbesturen, nog zwaarder woog. In:J.Vree: Kuyper in de kiem. De precalvinistische periode van Abraham Kuyper, 18481874, Verloren, Hilversum, 2006, pag. 253-255.
8 Ds. Beversluis, een leidende figuur in de toenmalige vvH, schreef in het vvH-orgaan Kerk en Wereld van 9 juni 1944 een artikel, waarinhij op deze zorgen vanuit kerk-politieke overwegingen inging. Naar zijn berekening dreigt de positie der vrijzinnigen in de Algemene Synode juist zwakker te worden dan in een Generale Synode. Bij 'wat tegenvallers' zou die positie in de Algemene Synode wel eens terug kunnen vallen tot i vrijzinnige op een totaal van i9 leden, terwijl volgens hem in de Generale Synode 'op een vast aantal van 9 vrijzinnige zetels van de 45 gerekend mag worden', waarbij hij de mogelijkheid niet uitsluit dat dit aantal stijgen kan tot i2 of i3 . Negen van de 45 : dat is 20% en dus meer overeenkomend met het aantal vrijzinnigen in de Hervormde Kerk. Het genoemde artikel wordt vermeld in: K.A. Beversluis: Een halve eeuw strijd en opbouw. Ontstaan en ontwikkeling van de Vrijzinnige Hervormde Beweging, Van Gorcum, Assen, 1953, pag. 206.
9 Bron: Knippenberg.
10 Bron: Knippenberg.
11 Bron: Knippenberg.
12 Bron: vvH-Jaarboek
13 Bron: vvH-Jaarboek.
14 Zie tabel 10: In 1966 waren 214 vrijzinnige predikanten dienstdoend in hervormde gemeenten, minus 17 in algemene dienst, minus 3 in het buitenland, maakt 194. De 4 Waalse predikanten zijn dus hier buiten beschouwing gelaten.
15 Bron: vvH-Jaarboek 1926 en 1965-1967 en Nieuw kerkelijk handboek (Van Alphen), 1964-1965.
16 Bron: vvH-Jaarboek.
17 Bron: vvh Adresboeken en Knippenberg (1985).
18 Bron: Adresboeken van richtingsorganisaties.
19 Bron: Adresboeken van richtingsorganisaties.
20 Eén predikant was lid van de Confessionele Vereniging en van de Gereformeerde Bond, vandaar 15 gemeenten en 16 predikanten.
21 Bron: De Waarheidsvriend 1927 en Jaarboeken nhk ('Van Alphen').
22 Behalve van de in de tekst en in de noten vermelde literatuur is gebruik gemaakt van: Adresboekje Gereformeerde Bond 2000/2001, Jaarboekje 2000-2001 van de Confessionele Vereniging en de Adreslijst vvH-predi-kanten, 2000.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 10 december 2007
DNK | 71 Pagina's