Ontdekkingen in Tel Rehov
Archeologische steun voor bijbelse gegevens over koning Salomo
In de jaren tachtig werkte de Nederlander dr. H. J. Bruins voor de Israëlische archeologische dienst in de Negev- en de Sinaïwoestijn. Zijn taak was verbanden te leggen tussen de geschiedenis van de mens en het landschap, klimaatverschijnselen, waterbronnen en voedselvoorraden. Hij vertelde de archeologen met wie hij samenwerkte, dat zulke relaties juiste tijdtabellen behoeven.
Bruins, die verbonden is aan de Ben Gurion Universiteit in de Negev (het Jacob Blaustein Instituut voor Woestijnonderzoek), begon daarop in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) met het C14-onderzoek.
"Ik zag resultaten waarvan de archeologen zeiden: Ze kloppen niet. De resultaten passen niet in ons chronologisch patroon", zegt Bruins. "Ze dachten dat er ergens een fout gemaakt was in de C14-methode. Ik zei: Dat kan, maar er kan ook een principiële fout zitten in jullie werkwijze."
Beersheva
Aan het einde van de jaren tachtig en in de jaren negentig bleef Bruins in samenwerking met de RUG de C14-methode toepassen in het kader van archeologisch onderzoek. Bruins werkte ook aan onderzoek van problemen in droge gebieden. Hij doceert aan de afdeling geologie en milieustudies van de Ben Gurion Universiteit in Beersheva.
Archeologen verbinden het aardewerk dat ze vinden in de verwoestingslagen van een tel (archeologische heuvel) met een bepaalde cultuur. De classificatie is gebaseerd op de artistieke aspecten van de voorwerpen. Met die culturen echter zijn ook weer tijdsperiodes verbonden. "Vroegbrons" bijvoorbeeld dateert volgens traditionele schalen uit 3200-2200 voor Christus en "middenijzer" uit 1020-930 voor Christus. Hieraan ligt echter een ingewikkeld proces ten grondslag. In Egypte zijn geïmporteerde voorwerpen gevonden uit Israël en andere landen. Deze voorwerpen koppelen archeologen aan de Egyptische kalender. Op deze wijze kan men vaststellen uit welke periode het aardewerk ongeveer stamt.
"Dat is een stapsgewijs, indirect proces", zegt Bruijns. "De benadering is begrijpelijk, maar er zijn toch fouten in geslopen. Die fouten waren niet te achterhalen, omdat er geen onafhankelijke methode bestaat om ze eruit te halen."
Orde scheppen
Vervolgens heeft Bruins, in samenwerking met de natuurkundige dr. ir. H. van der Plicht, medewerker van het centrum voor isotooponderzoek van de RUG, geprobeerd orde te scheppen in de dateringsmethoden op grond van de C14-methode. In Tel Rehov werkten ze samen met prof. Amichai Mazar van het Instituut voor Archeologie van de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. Ze onderzochten granen en olijfpitten uit verschillende lagen waarvan duidelijk was dat de ene laag ouder was dan de andere. De olijfpitten en granen, gevonden bij opgravingen van 1997 tot 2000, waren verkoold. Als dat niet was gebeurd, zouden ze door verwering zijn verdwenen.
Toen Bruins de meetresultaten uit Groningen terugkreeg, begon hij met de verwerking van de gegevens. Het betrof een ingewikkeld proces, waarbij de tijdschaal moest worden omgezet met behulp van de dendrochronologie. De dendrochronologie is de opstelling van een archeologische chronologie aan de hand van jaarringen in bomen.
"Aan de hand van de jaarringen kunnen deskundigen de ouderdom van bomen precies vaststellen, ook al zijn die duizenden jaren geleden doodgegaan. Vervolgens wordt de C14 in een boomring gemeten. Via de gegevens ontstaan historische overzichten van de hoeveelheid C14 in de atmosfeer."
Doorbraak
Archeologen die zich bezighouden met het onderzoek van de bronstijd (3200-1200 voor Christus) en de ijzertijd (1200-587 voor Christus) zeiden echter dat ze niet uit de voeten konden met de C14-methode, omdat de dateringen te onnauwkeurig waren. Maar in Tel Rehov bestond de mogelijkheid tot een doorbraak.
Mazar was een van de weinige archeologen die enthousiast waren over de C14-methode. Het C14-laboratorium in Groningen is volgens Bruins een van de betrouwbaarste ter wereld. Mazar zorgde ervoor dat alle granen en olijven die gevonden werden bewaard bleven.
"Wij gebruikten zaden van olijfpitten of van granen van één jaar. Dat betekent dat de zaden van dezelfde tijd moeten zijn als de laag die je wilt onderzoeken. Uit verschillende lagen werden monsters gesplitst en twee of drie keer heel nauwkeurig gemeten."
De vijfde laag
Vroeger zou de C14-methode niet met zekerheid hebben kunnen bepalen of de pitten en graankorrels uit de negende of de tiende eeuw voor Christus zouden stammen. Maar omdat ze in Tel Rehov afkomstig waren uit verschillen de lagen die na elkaar ontstonden, kon Bruins correcties uitvoeren die de nauwkeurigheid van de datering drastisch opvoerden.
Bruins: "Ik vertelde Mazar dat we een belangrijke ontdekking hadden gedaan. Het tijdskader voor de laag moet vallen tussen 940 en 900 voor Christus. Het is duidelijk een verwoestingslaag. Aan wie kun je dat toeschrijven?"
Vanaf dat moment begon een aantal zaken samen te vallen. In Karnak in Egypte staat een steen met daarin de uitgebeitelde namen van alle steden die de Egyptische farao Sjosjenk de Eerste -in de Bijbel genoemd als Sisak- tijdens zijn krijgstocht door het oostelijke Middellandse-Zeegebied innam. In de Bijbel wordt gewag gemaakt van de militaire campagne in 1 Koningen 14:25-26 en 2 Kronieken 12:2-4. De steen noemt eerst "het dal", dan "Rehov" en vervolgens "Bet Shean." Dat klopt precies met de geografie bij Tel Rehov: de tel ligt in de Jordaanvallei op een paar kilometer ten zuiden van de stad Bet Shean. De enige persoon die volgens Egyptische bron nen de verwoesting veroorzaakt kan hebben, is Sisak.
Revisionistische school
Sisak was een tijdgenoot van koning Salomo. In 1 Koningen 11:40 worden Salomo, Jerobeam en Sisak in één vers genoemd. Jerobeam vlucht naar Sisak, omdat Salomo hem wilde doden. Bruins: "We kunnen dus zeggen dat de laag dateert uit de tijd van koning Salomo. Dat is een belangrijke doorbraak geweest."
De resultaten van het onderzoek publiceerden Bruins, Van der Plicht en Mazar vorige week in het prestigieuze wetenschappelijke tijdschrift "Science".
De ontdekking betekent een gevoelige terugslag voor de revisionistische school van prof. Israël Finkelstein van de Tel Aviv Universiteit. Want wat was er gebeurd? De beroemde Israëlische archeoloog Yigal Yadin verrichtte opgravingen in plaatsen Hazor, Megiddo en Gezer, waarvan de Bijbel in 1 Koningen 9:15 zegt dat Salomo daar bouwde. Yadin trof daar grote bouwwerken als tempels, paleizen en politieke gebouwen aan. De architectuur en het aardewerk dat de onderzoekers daar aantroffen, werden aan koning Salomo toegeschreven. De associatie van het soort aardewerk met het koninkrijk van de koningen David en Salomo werd door wetenschappers vrij betrouwbaar geacht.
Omri
In de jaren negentig begon daarin echter verandering te komen. Dezelfde soort keramiek werd namelijk in een verwoestingslaag gevonden in Jizreël, een stad van Omri, de koning van Israël, die regeerde in de negende eeuw (van 885 tot 843 voor Christus). Op grond hiervan zeiden Finkelstein en andere archeologen dat het aardewerk dat Yadin kenmerkend achtte voor de tiende eeuw van Salomo en David eigenlijk tot de negende eeuw behoorde.
"Hij stelde dus voor", zegt Bruins, "de cultuur van het middenijzer een eeuw te verjongen. De gevolgtrekking was duidelijk: Salomo had nooit grote bouwwerken gerealiseerd en de verhalen over hem in de Bijbel waren schromelijk overdreven, of misschien had hij zelfs nooit bestaan.
Bruins, Van der Plicht en Mazar zeggen in Science ook dat het aardewerk dat typisch is voor de tijd van Salomo in zowel de tiende als de negende eeuw voor Christus werd gebruikt. Met andere woorden: de conclusie van sommige wetenschappers dat wat tot de tiende eeuw behoorde per definitie in de negende eeuw thuishoort, is onjuist. Koning Salomo kan wel degelijk grote bouwwerken hebben gerealiseerd.
Wind uit de zeilen
Bruins zegt: "Mensen die zeggen dat Salomo niet bestaan heeft, wordt de wind uit de zeilen genomen. Wij laten in feite het omgekeerde zien. Onze vondsten tonen de relatie aan tussen een aantal beschrijvingen in de Bijbel en de architectuur in een bepaalde tel."
Omdat Sisak genoemd wordt als tijdgenoot van Salomo in bijbelse teksten, vinden de drie wetenschappers het aannemelijk de band te handhaven tussen bepaalde archeologische lagen in de tels Rehov, Hazor, Ta'anach en Megiddo en het koninkrijk van de koningen David en Salomo. De resultaten van het onderzoek hebben ook gevolgen voor de opgravingen in Cyprus en Griekenland , omdat er in Tel Rehov geïmporteerd aardewerk uit die landen is aangetroffen.
"Het tijdschrift Science schrijft in een commentaar dat de data van Tel Rehov de traditionele visie steunen dat koning Salomo werkelijk bestond en dat hij machtig was."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 april 2003
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 april 2003
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's