Het dinotijdperk voorbij
Hoe zijn de dinosauriërs massaal aan hun eind gekomen? De zondvloed als oorzaak is helemaal zo gek nog niet, stelt Michael Oard. „Een wereldwijde vloed verklaart dat zelfs beter dan elk ander wetenschappelijke model.
Dinosauriërs zijn massaal omgekomen tijdens een catastrofe. Daarover zijn vrijwel alle wetenschappers het eens. Maar daarna gaan de wegen uiteen. Een seculiere wetenschapper wijst op de populaire theorie van de meteorietinslag. De gigantische Chicxulubkrater bij het Mexicaanse schiereiland Yucatan zou daarvan een overblijfsel zijn (zie kader ”Ouderdom dino’s interessante puzzel”).
De Amerikaanse klimatoloog Michael Oard, bestuurslid van de Creation Research Society, werkt in zijn boek ”Dinosaur Challenges and Mysteries” een uitgebreide en gedetailleerde verklaring uit voor het uitsterven van de dinosauriërs binnen de Bijbelse context.
Dat de zondvloed een rol heeft gespeeld bij het omkomen van dinosauriërs, staat voor Oard niet ter discussie De vraag is alleen: in welk stadium van de zondvloed moet het uitsterven worden geplaatst?
Op veel ‘fossielenkerkhoven’ worden tal van dieren opgegraven met hun kop in een bijzondere houding: helemaal achterover, alsof ze ademnood hadden, alsof ze massaal zijn gestikt in de modder.
Ook worden er over de hele wereld miljoenen versteende dinosauriërsporen aangetroffen. Evenals voor het fossiliseren van de botten geldt dat ook deze sporen snel moeten zijn bedekt met een laag sediment, anders waren ze door erosie weggesleten.
Er zijn zelfs complete ‘dino-snelwegen’ aangetroffen: tal van sporen van volwassen dinosauriërs die zich alle in dezelfde richting bewogen. Het valt Oard op dat de sporen van de ‘snelweg’ in een bepaalde laag vrijwel overeenkomen met de sporen in de laag erboven. Deze zijn kennelijk door dezelfde dieren gemaakt. Probleem is echter dat de lagen volgens de gangbare wetenschap 3 miljoen jaar in leeftijd van elkaar verschillen.
Niet alleen sporen, maar ook nesten met eieren van dinosauriërs worden in verschillende lagen aangetroffen. Het gaat wereldwijd inmiddels om miljoenen exemplaren. Ze zijn gelegd op kale vlakten, zonder enige begroeiing. Ook deze vertonen kenmerken van snelle bedekking met sediment.
Oard stelt dat het de seculiere wetenschap grote moeite kost om deze vondsten een plaats te geven binnen de lange tijdschalen van miljoenen jaren. Volgens hem passen ze wel binnen de zondvloedsituatie. De Amerikaan stelt dat de wateren stegen gedurende 150 dagen (Genesis 8:3), hoewel hij beseft dat anderen eerder denken aan 40 dagen (Genesis 8:6). „Maar dat is een exegetische kwestie.”
Gedurende het stijgen van de wateren speelden eb en vloed een rol. Ook traden er geregeld tsunami’s op, die steeds verder het binnenland overspoelden, totdat de hele aarde ten slotte was overstroomd. Oard baseert zich daarvoor op de „heen en weder vloeiende wateren” uit Genesis 8:3 en de uitdrukking „gaande en afnemende wateren” uit vers 5.
Tijdens die overstromingen werden kleine dinosauriërsoorten en jonge exemplaren van de grote types de eerste slachtoffers. Zij verdronken in het met sediment verzadigde zondvloedwater en werden vervolgens begraven onder het materiaal dat het water achterliet. De grotere dieren konden het hoofd nog even boven water houden. Dat verklaart ook de dinosnelwegen in de VS in de richting van het binnenland. De dieren poogden zich steeds hoger in veiligheid te brengen, terwijl achter ze het water oprukte, aldus Oard.
Dat niet alle dinosauriërs tijdens de zondvloed omkwamen, blijkt uit de talrijke overleveringen en kunstvoorwerpen van over de hele wereld. Mensen hebben dinosauriërs gekend, zo toont de Canadees Vance Nelson aan in zijn boek ”Dire Dragons”. Deze hebben de zondvloed in de ark overleefd. Noach moest immers „van al wat leeft, van alle vlees” tweetallen, een mannetje en een vrouwtje, een plaats geven in de ark (Genesis 6:19). Deze soorten zijn in de periode daarna geleidelijk verdwenen.
Met zijn studie is het laatste woord over dinosauriërs nog niet gezegd, erkent Michael Oard. „Er bestaan nog steeds onopgeloste kwesties. Creationisten gebruiken die om het hele evolutieparadigma aan de kaak te stellen. Voor de seculiere wetenschap zijn het echter serieuze onderzoeksproblemen.”
De Amerikaan ziet zijn hypothese vooral als een aanzet voor verder onderzoek. „Ik verwacht dat mijn ideeën aangepast zullen worden aan nieuwe feiten, of zelfs vervangen door betere. Tot die tijd verklaart mijn hypothese de vondsten echter overtuigender dan elke andere poging ook.”
Dit is het vijfde en laatste artikel in een serie over dinosauriërs.
Dinosauriërs zochten in paniek hogere delen op terwijl het water ze op de hielen zat. beeld Used by permission of Creation Ministries International, creation.com
”Dinosaur Challenges and Mysteries”, door Michael J. Oard; uitg. Creation Book Publishers, Atlanta, 2011; ISBN 9781921643477; 180 blz.; € 15,-.
Ouderdom dino’s interessante puzzel
Over het uitsterven van dinosauriërs bestaan inmiddels meer dan honderd theorieën. De populairste is die waarbij het dinotijdperk zou zijn beëindigd door een meteoriet die 65 miljoen jaar geleden de aarde trof.
Aanhangers hiervan wijzen op de hoge concentraties iridium op de grens van de aardlagen krijt en mesozoïcum. Iridium is een zeldzaam element dat nauwelijks voorkomt op aarde, maar wel in meteorieten. Op de grens tussen de aardlagen worden opvallend veel dinosauriërfossielen aangetroffen.
Michael Oard zet in zijn boek ”Dinosaur Challenges and Mysteries” echter flinke vraagtekens bij de opvatting dat deze lagen 65 miljoen jaar oud zouden zijn. Volgens hem maken geologen zich schuldig aan een cirkelredenering. „Als er een dinosauriër in een jonge laag wordt aangetroffen, dateert de aardlaag automatisch van hooguit 65 miljoen jaar geleden, omdat ‘iedereen weet’ dat dinosauriërs zijn uitgestorven aan het eind van het krijt. Andersom bepalen paleontologen de ouderdom van fossielen aan de hand van de aardlaag waarin die zijn aangetroffen.”
Daarnaast wijst Oard er fijntjes op dat dinosauriërsporen volgens de gangbare theorie 20 miljoen jaar ouder zouden moeten zijn dan de bijbehorende fossielen. „Een interessante puzzel voor evolutionisten.”
Selectief gebruik van radiometrische datering
De ouderdom van dinosauriërfosielen wordt in de regel bepaald met radiometrische dateringsmethoden. Uit radioactieve deeltjes zoals uranium ontstaan na verloop van tijd andere elementen, waaronder lood.
Van dit radioactief verval is alleen de huidige snelheid bekend. De wetenschappers gaan er echter van uit dat de vervalsnelheid altijd dezelfde is geweest. Uit de verhouding van het moederdeeltje en de ontstane dochterelementen menen wetenschappers de leeftijd van bijvoorbeeld fossielen te kunnen bepalen.
Er doet zich echter een merkwaardig verschjnsel voor: paleontologen die de evolutie aanhangen zullen de ouderdom van een dinosauriërbot nooit laten vaststellen met zogeheten koolstof-14-methode. Ze nemen bij voorbaat aan dat het bot veel ouder moet zijn dan 50.000 jaar – de uiterste leeftijd die theoretisch met de C-14-methode kan worden bepaald.
„Een ad-hocredenering”, oordeelt Michael Oard in zijn boek ”Dinosaur Challenges and Mysteries”.
Vance Nelson, directeur van Creation Truth Ministeries, refereert in zijn boek ”Dire Dragons” aan een C-14-bepaling aan botten van een plantenetende hadrosaurussen. Deze leverde op dat de botten 23.170 jaar oud zouden zjn. Deze leeftjd komt al heel wat dichter bj de gangbare Bjbelse tijdlijn dan bij de miljoenen jaren van het evolutiemodel.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 13 november 2013
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 13 november 2013
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's