Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"Wat een vreemde wereld en wat lijken die mensen op ons"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"Wat een vreemde wereld en wat lijken die mensen op ons"

Frits van Oostrom biedt weids vergezicht op middeleeuwse literatuur

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het grote verhaal is terug. Voor het eerst in ruim vijftig jaar verschijnt er een nieuwe "Geschiedenis van de Nederlandse literatuur", en prof. dr. Frits van Oostrom tekende voor het eerste deel: de middeleeuwen tot 1300. Op welke schrijver uit die periode hij zelf het meest lijkt? "Ik denk dat ik vooral uit het Maerlanthout gesneden ben, ik ben ook iemand van het type "vroeg opstaan en de wereld verbeteren"."

Tien jaar lang werkte hij aan het boek, maar met evenveel recht kun je zeggen dat het de vrucht is van een leven lang studie. Veldeke en Maerlant, Hadewijch en het Halewijnslied, de graal en keizer Karel, en ten slotte de Reinaert als magistraal hoogtepunt. Bij Van Oostrom komt het allemaal tot leven door een overvloed aan kleurrijke details. Hij schrijft over de beer Wisselau die de kok uit het koninklijk paleis opeet -"Ay, hoe soetelike hijt at!"-, over de wonderbaarlijke zeiltocht van de ongelovige abt Brandaan, over de bizarre heilige Christina, die op eigen kracht naar boomtoppen, kerkdaken en torenspitsen vliegt, en over de gekwelde ridder Lancelot met zijn onmogelijke liefde voor de koningin.

Maar het verhaal begint natuurlijk met die kiemcel van de Nederlandse literatuur, het piepkleine gedichtje dat een monnik in de elfde eeuw als pennenproef achter in een boek met Oudengelse preken van abt Aelfric schreef: "Hebban olla vogala nestas hagunnan,/ hinase hic enda thu./ Wat unbidan we nu?" - "Zijn alle vogels nesten begonnen, behalve ik en jij. Waar wachten we nog op?" Dat "liedje van verlangen" uit de elfde eeuw is het eerste tastbare teken van literatuur in het Nederlands.

Aanloop

Het duurt overigens bijna honderd pagina's voordat Van Oostrom eindelijk aan die regeltjes toe is, maar dat heeft alles te maken met de opzet van zijn boek: laten zien hoe literatuur opkomt vanuit de historische context. Dus gaat het verhaal eerst over Germaanse namen, raadselachtige runenstaafjes, de mondelinge verteltraditie, de Latijnse schriftcultuur en de eerste uitingen van de volkstaal op perkament. "Door die lange voorgeschiedenis zie je beter hoe bijzonder dat "hebban olla vogala" eigenlijk was, hoe opmerkelijk het was dat Heinric van Veldeke -twaalfde eeuw- zijn teksten in de volkstaal noteerde. Als je die aanloop niet meemaakt, denk je: Nou ja, iemand moet de eerste schrijver zijn, en die heette kennelijk Veldeke, klaar. Maar doordat er een hoofdstuk aan voorafgegaan is, ga je je realiseren dat hier iets heel bijzonders gebeurt. Het sprak helemaal niet vanzelf dat iemand ineens in de volkstaal boeken ging schrijven."

Het boek eindigt met twee reuzen uit het Middelnederlandse landschap: Jacob van Maerlant en Willem die de Reinaert maakte. Terwijl Willem als gedreven kunstenaar in één meesterwerk al zijn verontwaardiging omsmeedde tot bijtende spot, schreef Maerlant een formidabele rij boeken bij elkaar, waarin hij zijn publiek onvermoeibaar en hoopvol de goede weg wees. In de woorden van Van Oostrom: "Ook [Maerlant] wist al te goed hoe fout het er in de wereld aan toeging. Maar hij stookte zijn onvrede daarover niet om tot nachtelijke wraakoefening, maar stond bij wijze van spreken elke ochtend bij het eerste hanengekraai op om met hernieuwde moed door middel van zijn ganzenveer die wereld te verbeteren."

Op wie van de twee hij zelf het meest lijkt? "Ik heb de meeste bewondering voor Willem, maar ik denk dat ik zelf meer uit het Maerlanthout gesneden ben. Ik ben ook iemand van het type "vroeg opstaan en de wereld verbeteren". En maar doorgaan, nog een boek en nog een boek... Dat is het verschil tussen de onderwijzer en de kunstenaar. Het onderwijs heeft geen behoefte aan dat totale cynisme, dat is gebaat bij veel Maerlantachtigen. Zoals Lea Dasberg zei: Geen pedagogiek zonder hoop."

Missiedrang

Een even interessante vergelijking is die van Maerlant met de mystieke dichteres Hadewijch. "Je ziet dat Maerlant z'n uiterste best doet om een vrij breed publiek te boeien, en alles wijst er ook op dat dat gelukt is - hij was de Geert Mak van zijn tijd. Maar Hadewijch is welbewust exclusief, zij is er trots op dat ze maar voor weinigen schrijft. Zij heeft geen missiedrang, ze wil slechts een baken zijn binnen haar eigen kring van mensen met wie ze zich verbonden voelt. Van de rest keert ze zich af. Als ik mezelf daartussen zet, sta ik wederom aan de kant van Maerlant. Ik heb eerder de behoefte om het in den brede uit te leggen dan te zeggen: Ja, dit is nu eenmaal moeilijk en het is dus alleen voor degenen die het toch al begrijpen."

Het bereiken van een breed publiek gaat overigens niet vanzelf. "Middeleeuwse teksten zijn niet voor onze tijd geschreven, ze zijn oud, en dat betekent dat je moeite moet doen om er contact mee te houden. Maar ik word betaald om die moeite te doen, ik heb er de tijd voor en wil ook niets liever. Ik ben een soort tolk voor alle mensen die niet in die situatie zitten, ik praat hen bij over wat er is en wat we daarvan weten.

Dat betekent in de eerste plaats onderzoek doen, want je moet iets over die teksten te melden hebben, iets waarbij een ontwikkeld mens denkt: Hé, zo had ik het nog niet eerder gezien. Vervolgens zul je het dan zo moeten opschrijven dat lezers geboeid blijven, dat ze zich er niet van afkeren. Dat is een kwestie van dosering, van ritmiek ook. Soms moet je pagina's lang achter elkaar doorredeneren, maar daarna zeg je: Nu slaan we een hoek om, we gaan even heel ergens anders kijken. Na een moeilijk stuk heb je als lezer behoefte aan een wat meer verhalend stuk."

Thomasevangelie

Soms gaat zijn gevoel voor afwisseling en spanning een beetje met hem op de loop, erkent hij. "Maar ook dat is een keuze. Neem de geschiedenis van het Luiks diatessaron. Die loopt natuurlijk ver weg van de Middelnederlandse literatuur, maar ik kon het niet laten om dat verhaal hier te vertellen: ik heb het altijd jammer gevonden dat maar zo weinig mensen van die fantastische geschiedenis achter de tekst wisten."

Dus gaat de auteur er in het boek eens breed voor zitten om te verhalen hoe een analfabete Egyptische boer in 1945 dertien handschriften van papyrus uit de vierde eeuw na Christus ontdekt, hoe een deel van de schat het land wordt uitgesmokkeld en aan het zwerven raakt, hoe de jonge Utrechtse kerkhistoricus Gilles Quispel iedereen en alles weet te mobiliseren -tot en met Carl Gustav Jung en koningin Juliana toe- om de codex weer aan Egypte terug te bezorgen, en hoe in ruil daarvoor de handschriften vrijkomen voor studie. Een ervan blijkt de tekst te bevatten van het apocriefe evangelie van Thomas. En via allerlei ingewikkelde theorieën en spannende hypothesen belanden we dan uiteindelijk weer bij het Luiks diatessaron, de Middelnederlandse tekst waarin het leven van Jezus aan de hand van de verschillende evangelisten wordt naverteld.

Van Oostrom: "Geloof ik nu dat dat enorme vergezicht relevant is voor het Luiks diatessaron? Als je me het pistool op de borst zet, zeg ik: Eigenlijk niet. Maar het is een fantastisch verhaal, een rijk verhaal ook. Je kunt iets laten zien van de grote kwesties, van de spannende debatten die in de geesteswetenschappen spelen. Op zo'n moment voel ik me ambassadeur van mijn soort wetenschap."

Vrouwenmystiek

Het voorbeeld bewijst dat zijn boek niet alleen "een liefdesverklaring aan de middeleeuwse literatuur" is, maar ook aan zijn vak. "Ik haal daar zelf ontzettend veel geluk uit, om het maar eens pathetisch te zeggen. Ik houd van het werken in bibliotheken. Dat is geen mensenschuwheid, dat is genieten van de dialoog met voorgangers. Ik kan ontzettend kriegel worden als iemand zegt: In mijn tak van wetenschap is alle kennis na twee jaar verouderd. Dat geloof ik niet in al mijn eigenwijsheid, al weet ik best dat we niet voor de eeuwigheid schrijven. Over twintig of dertig jaar doet iemand het weer eens heel anders, en dat is goed. Ik ben zelf ook permanent in een soort creatieve concurrentie met voorgangers - maar dan toch vanuit een heel groot respect."

Zodoende kan zelfs de meest vergezochte psychoanalytische beschouwing over een Middelnederlandse tekst bij Van Oostrom op welwillende aandacht rekenen. "In het algemeen ben ik geneigd om het positieve van een benadering te zien. Ik heb een liberale wetenschapsopvatting, die houding is bij mij in de loop der tijden alleen maar sterker geworden. Dat zie je ook in mijn boek. Ik zal niet zeggen dat elke tekst zijn eigen methode krijgt, maar ik geloof echt dat bepaalde teksten zich lenen voor bepaalde invalshoeken, en minder voor andere.

Neem het hoofdstuk over de vrouwenmystiek, daar zit veel genderstudie in. Je zou ook de Reinaert op die manier kunnen behandelen, je zou kunnen kijk en naar de rolverdeling tussen mannelijke en vrouwelijke dieren en daar zou heus wel wat uitkomen. Toch geloof ik niet dat dat tot de kern van de Reinaert behoort. Maar bij de vrouwenmystiek is het een ander verhaal, in dat verband is het echt een punt, een probleem: mogen vrouwen zich over geestelijke zaken uitlaten, in geschrifte nog wel? Dan kom je via gendervragen echt in het hart van de tekst terecht.

Ik werk dus nogal eclectisch, maar met de bedoeling om de middeleeuwse literatuur zo goed mogelijk uit te laten komen. Waarom zou je dit boek lezen als je de hele tijd krijgt voorgehouden dat die teksten de moeite niet waard zijn? Ik wil het interessante van die literatuur laten zien, en het grappige is: dat kan op veel verschillende manieren."

Worsteling

Of het nu over de hooggestemde mystiek van Hadewijch gaat of over de ironische Reinaert, over heiligenlevens of hoofse liefde - alle teksten kunnen bij Van Oostrom op het nodige enthousiasme rekenen. "Maar ik ben zelf het meest trots op het hoofdstuk over de geestelijke letterkunde. Kijk, ik had over de Reinaert al vaker geschreven, en ook over de ridderroman en Maerlant. Het was niet zo moeilijk om daar opnieuw iets over te zeggen. De twee gebieden waar ik nog nooit was geweest, waren de allervroegste literatuur -rondom "hebban olla vogala"- en de vrouwenmystiek. Die hoofdstukken zijn me ook het meest dierbaar, omdat ik weet dat daarvoor een extra worsteling nodig was. Zeker als het gaat over de vrouwenmystiek."

Toch is hij ook blij met de manier waarop hij tal van andere teksten heeft kunnen behandelen. Minder historisch dan hij graag had gewild, maar in het volgende deel hoopt hij die schade in te halen. "Voor de periode die hier aan de orde is, weten we gewoon niet genoeg van de historische omgeving. Neem de Reinaert, ik heb een manmoedige poging gedaan om hem te plaatsen, maar het blijft gebrekkig in verhouding tot de hele wereld die je erachter vermoedt. Het is typisch een tekst die ontzettend veel te maken heeft met een bepaalde omgeving, maar er is zo'n gat in onze kennis dat je maar beter een andere weg kunt bewandelen en de tekst laten spreken - en wat dat betreft heeft de Reinaert óók veel te bieden. Als je met de blik van vandaag kijkt, moet je zeggen: de Reinaert is toch het werk dat het meest beantwoordt aan wat we vandaag van literatuur verwachten."

Verrassend tijdloos dus, die middeleeuwen, maar soms ook verrassend gedateerd - Van Oostrom laat het zijn lezers allebei zien. "We gaan op reis naar een verre tijd, naar een ander land. Wat is nu, zeg ik, er geweest zijnde, mijn voornaamste conclusie? Wat een vreemde wereld, en wat lijken die mensen op ons."

Nuances

Hij houdt van genuanceerde beelden: naast de schoonheid van de middeleeuwen laat hij de wreedheid zien: kettervervolging, martelaren, bloederige gevechten, wellustige beschrijvingen van de grootste gruwelijkheden. "Wat dat betreft hoef je naar de middeleeuwen niet anders te kijken dan naar je eigen tijd, waarin ik ook heel veel dubbelheid zie. Zo zit het leven in dit ondermaanse kennelijk in elkaar. Ik houd niet van het soort popularisering dat zegt: Al die ingewikkeldheden kunnen mensen niet aan, het moet zwart of wit zijn. Daar kan ik heel slecht tegen, dat is mijn stijl niet. Als je nuances meent te zien, moet je ze ook formuleren. Ik zeg liever -met veel krullen eromheen- dat het grijs is, en dan vertrouw ik erop dat mensen dat best aankunnen. En tot nu toe ben ik in dat vertrouwen helemaal niet teleurgesteld."

N.a.v. "Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300", door Frits van Oostrom; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2006; ISBN 90 351 2944 x; 640 blz.; 35,- (paperback) of 45,- (hardcover).

Zie ook www.stemmenopschrift.nl.


Nieuw naslagwerk

Van de nieuwe "Geschiedenis van de Nederlandse literatuur" -onder hoofdred actie van dr. Arie Jan Gelderblom en prof. dr. Anne Marie Musschoot- zijn vorige week het eerste en het laatste deel gepresenteerd. Prinses Máxima en de Belgische prinses Mathilde namen in Breda de eerste exemplaren in ontvangt, als tastbaar symbool van de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen op dit punt.

Het eerste deel, "Stemmen op schrift" van Frits van Oostrom, gaat over de middeleeuwse literatuur tot 1300. Het laatste, "Altijd weer vogels die nesten beginnen" van de Leuvense hoogleraar Hugo Brems, over de literatuur van 1945 tot heden. De reeks, een initiatief van de Nederlandse Taalunie, heeft een verhalend karakter. Daarbij vormt het functioneren van literatuur de rode draad. De auteurs willen meer bieden dan een galerij van individuele auteurs en teksten, het gaat om de werking van literatuur in haar historische omgeving.

De tussenliggende delen van de serie, vijf in totaal, zijn in verschillende stadia van ontwikkeling. Ze worden geschreven door Herman Pleij (vijftiende en zestiende eeuw), Karel Porteman en Mieke Smits-Veldt (1570-1700), Joost Kloek (achttiende eeuw), Wim van den Berg en Piet Couttenier (negentiende eeuw) en Jacqueline Bel (1900-1945). Ook de tweede helft van deel 1 moet nog verschijnen: Van Oostrom zag zijn tekst zodanig uitdijen dat hij besloot de periode 1300-1400 voor een afzonderlijke band te bewaren. De reeks moet in 2010 voltooid zijn.

Zie ook pag.


Frits van Oostrom

Middeleeuwenspecialist Frits van Oostrom (1953) studeerde Nederlands in Utrecht en promoveerde daar in 1981 cum laude op een dissertatie over de Arthurroman "Lantsloot vander Haghedochte". Een jaar later werd hij benoemd tot hoogleraar Nederlandse letterkunde tot de romantiek in Leiden, waar hij dankzij een Pioniersubsidie en een Spinozapremie het project "Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen" kon opzetten.

Hij vestigde zijn reputatie als geleerde die een breed publiek weet te bereiken in 1987 met "Het woord van eer", over de literatuur aan het Hollandse hof rond het jaar 1400. De grootste bekendheid verwierf hij echter met "Maerlants wereld" (1996), een dikke biografie van de dertiende-eeuwse schrijver Jacob van Maerlant. Dat boek leverde hem niet alleen erkenning in wetenschappelijke kringen op, maar ook de AKO Literatuurprijs. Inmiddels zijn er ruim 60.000 exemplaren van verkocht.

Sinds 2002 is Van Oostrom universiteitshoogleraar te Utrecht, en sinds 2005 president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. "Stemmen op schrift", over de vroegste Nederlandse literatuur, vormt zijn eerste bijdrage aan de nieuwe literatuurgeschiedenis. Binnen enkele jaren volgt een tweede deel over de literatuur tussen 1300 en 1400.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 2006

Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's

"Wat een vreemde wereld en wat lijken die mensen op ons"

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 2006

Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's