Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Literatuur als gezelschapsspel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Literatuur als gezelschapsspel

Van den Berg en Couttenier schrijven 19e-eeuwse literatuurgeschiedenis

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De nieuwe "Geschiedenis van de Nederlandse literatuur" is nu definitief over de helft. Het vijfde deel, "Alles is taal geworden", behandelt de negentiende eeuw. Bilderdijk en Multatuli, Bosboom-Toussaint en Beets, Van Eeden en Kloos - met veel prachtige citaten en portretten.

Met de Tachtigers begint de moderne letterkunde, zo leerden wij het vroeger op school. Maar de auteurs van "Alles is taal geworden", de hoog-leraren Willem van den Berg en Piet Couttenier, zien het anders. In hun boek gaapt er rond 1880 niet langer een kloof, een scheidslijn in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Kloos, Verwey, Van Eeden en Couperus worden teruggestopt in de negentiende eeuw. Ze vormen volgens de auteurs "toch minder een breuk met de voorafgaande literatuur, omdat zij in feite heel traditioneel van start zijn gegaan door zich te verenigen in een typisch negentiende-eeuws genootschap (...)"

Zo'n keus heeft alles te maken met de opzet van dit deel. Als groot, overkoepelend kenmerk van de negentiende eeuw zien de auteurs namelijk de "genootschappelijke organisatie van de letterkunde." Literatuur was een zaak van verenigingen en gezelschappen, van voordrachtskunst en tijdschriften voor gelijkgestemden. Allerlei genootschappen hadden een duidelijke functie in het openbare leven - politiek, cultureel en sociaal. Denk aan allerlei Vlaamse bewegingen ter bevordering van de emancipatie van de eigen taal en cultuur, aan culturele genootschappen als de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen, maar ook aan een kring als het Reveil.

Ronde jaartallen

Dat is dus een andere insteek dan die van vroegere literatuurgeschiedenissen, die gewend waren de literaire canon te presenteren aan de hand van breuklijnen in de geschiedenis van het denken: de renaissance, de verlichting, de romantiek, het modernisme. Natuurlijk komen zulke ingrijpende veranderingen in mentaliteit ook in deze nieuwe literatuurgeschiedenis aan bod, alleen vormen ze niet langer het allesoverheersende kader.

Typerend is dat de grenzen hier gewoon getrokken worden bij de ronde jaartallen 1800 en 1900. Dat betekent bijvoorbeeld dat belangrijke auteurs als Bilderdijk of Couperus met het ene been in dit deel staan, en met het andere in een voorafgaand of volgend deel - en dat houdt iets willekeurigs. Ook binnen het boek zelf is de zaak vrij strak geordend, zowel via genres als via tijdsperioden van ongeveer dertig jaar. Schrijvers met een lang leven of een veelzijdig oeuvre treffen het dus ongelukkig. Iemand als Truitje Toussaint, toch de belangrijkste romanschrijfster van de negentiende eeuw met bovendien een ongelukkige en dramatische liefdesgeschiedenis die het waard is uitvoerig verteld te worden, raakt op die manier verknipt over diverse perioden en dat komt de helderheid van haar portret niet ten goede.

Niettemin is "Alles is taal geworden" een leesbaar, inzichtgevend en geslaagd boek geworden. Zeker wanneer je het vergelijkt met sommige andere producten uit deze prestigieuze wetenschappelijke reeks. Tot nu toe valt vooral de veelzijdigheid van aanpak op, al moet ook gezegd dat het besluit om de Nederlandse en Vlaamse literatuur voor het eerst in samenhang te behandelen in alle delen van de serie tot veel inzicht leidt. Het eigen karakter van beide literaturen wordt vaak scherper door het contrast.

Maar verder zijn er in de afgelopen vier delen heel wat verschillende methoden langsgekomen: de ene keer lag het accent op de canon, de andere keer op de cultuurhistorische context. Nu eens stonden de auteurs centraal, dan weer de trends en ontwikkelingen in het literaire leven. Het ene deel nam de literaire teksten als uitgangspunt, het andere benadrukte vooral de ontvangst van die teksten in de eigen tijd, of de doorwerking ervan in de geschiedenis.

Evenwicht

Het lijkt erop dat Van den Berg en Couttenier op veel punten een mooi evenwicht hebben bereikt. Aan een veelheid van invalshoeken ontbreekt het hun niet, maar wat hun boek geslaagd maakt, is dat ze accenten durven leggen. In een dichtbevolkt boek als dit is het immers ontzettend belangrijk om te beseffen dat niet alles driedimensionaal kan zijn. Anders staan de personen, de ideeën en de ontwikkelingen elkaar als het ware in een dichte drom met de ellebogen uit de weg te drukken, zodat het de lezer schemert voor de ogen. Zoals Renate Dorrestein ooit schreef: "Je moet het lef hebben om de zijlijnen en subplots tot twee dimensies te beperken; zij vormen dan de achtergrond waartegen het hoofdthema des te sprekender zal uitkomen."

Daarom is het heel fijn dat het eigenlijk wel meevalt met al die kaders waarin Van den Berg en Couttenier de negentiende-eeuwse literatuur plaatsen. Ze hebben aandacht voor cultuurgeschiedenis (bijvoorbeeld met hun genootschappelijke insteek), ze bekijken de zaak vanuit de opkomst van nieuwe genres als de historische roman en de literaire kritiek, ze schetsen de verspreiding van literatuur via onderwijs, drukkerijen en boekhandels, ze gaan in op het nationalisme en de zoektocht naar identiteit in combinatie met alle politieke toestanden van de negentiende eeuw. Maar dat alles gebeurt kort en overzichtelijk. Het vormt de achtergrond, het kader, waartegen allerlei kleurrijke negentiende-eeuwse persoonlijkheden en geschriften des te duidelijker uitkomen. De échte aandacht gaat namelijk in dit boek uit naar de teksten en de schrijvers, en dat is een gelukkige keus.

"Zwarte staar"

Het is een genot om te lezen over de gemelijke, hoogdravende, ongenietbare en inspirerende Bilderdijk, over de originele en bevlogen Gezelle -vernieuwer zonder program-, over Conrad Busken Huet, "de begenadigdste, meest gevreesde en soms ook onbillijkste Nederlandse criticus van de negentiende eeuw." Of over de studentikoze Beets die langzamerhand over zijn bevlieging voor 'zwarte romantiek' -vol donkere helden, verteerd door hartstocht, lijden, wraak en wroeging- heen raakt en zich tot het huiskamerrealisme van de "Camera obscura" wendt. Zoals Hasebroek aan Potgieter schrijft: "Beets is tegenwoordig, ik denk door u, van zijn zwartgalligheid bekeerd. Hij is wel boos dat men zoo met zijn dichterlijke zwarte staar gespot heeft, maar heeft nu toch zelf een haat tegen den haat tegen menschen en wereld gekregen. Ik zal ze nu zulke gelukkige, vrolijke, dartele schepselen teekenen, zegt hij, dat ze eindelijk nog eens roepen zullen! één traan, één traan, om 's Hemelswil' één traan!"

Het boek van Van den Berg en Couttenier staat vol met zulke prachtige citaten en typeringen. Ook al is het nadrukkelijk de bedoeling van de auteurs om alles en iedereen met de maatstaven van de tijd zelf te meten en te waarderen -en in elk geval niet vanuit een naïef soort vooruitgangsgeloof te bekijken-, ze schrikken er gelukkig niet voor terug om ook hun eigen waardeoordeel in hun typeringen te verpakken. Boeiend is dat ze ook steeds aandacht besteden aan de eigentijdse oordelen van critici en geestverwanten: dat geeft steeds een heel mooi beeld van de doorwerking van teksten.

Neem Bilderdijk: al vanaf het moment van zijn dood is hij voorwerp van heftige discussie - Da Costa verdedigt hem in alle opzichten en wijt zijn miskenning aan de "vooroordeelen zijner natie", terwijl Busken Huet zich over dat Bilderdijkbeeld hevig opwindt en stelt dat diens impopulariteit vooral aan hemzelf lag: "Bijna grenzeloos ijdel, hartstogtelijk zonder teederheid, scherp maar grof (...), onkiesch, smakeloos, duister, onnaauwkeurig, breedsprakig (...)." Het is een controverse die zijn sporen heeft getrokken in de twintigste eeuw, maar volgens de auteurs is "de apologie tegen beter weten in grotendeels vervangen door een onbevooroordeeld beschouwen van leven en werk van Bilderdijk."

Geschiedvisie

Je kunt natuurlijk twisten over allerlei keuzes die Van den Berg en Couttenier maken, of over de inhoud van de interpretaties en oordelen die ze geven. Waarom bijvoorbeeld zo weinig structurele aandacht voor geestesstromingen en mentaliteiten (dus ook voor bewegingen als romantiek, Reveil, naturalisme en dergelijke)? De begrippen komen allemaal wel aan bod, maar bijna in het voorbijgaan, omdat het echte kader in dit boek op een andere manier gestalte krijgt.

Heel illustratief: de vernieuwing van de Tachtigers bestaat voor Van den Berg en Couttenier niet uit een breuk met de mentaliteit van de domineedichters ("l'art pour l'art" in plaats van christelijke dienstbaarheid) maar uit een breuk met de vroegere vormen en conventies (kunst "van weinigen voor weinigen" komt in plaats van "literatuur als gezelsschapsspel"). De negentiende eeuw is niet langer vooral een eeuw van romantiek en burgerlijkheid, van godsdienstigheid en vaderlands gevoel, maar een eeuw van genootschappen.

Daar zit een visie op de geschiedenis achter: het zijn niet in de eerste plaats allerlei religieuze, politieke en filosofische overtuigingen en ideeën die de geschiedenis sturen, maar vooral sociologische en economische ontwikkelingen. Die visie is waardevol omdat ze de aandacht vestigt op dingen die soms te veel onderbelicht zijn gebleven - maar ze loopt ook het gevaar de ideeëngeschiedenis te verwaarlozen en het belang van godsdienstige, filosofische of politieke overtuigingen te onderschatten.

N.a.v. "Alles is taal geworden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1800-1900", door Willem van den Berg en Piet Couttenier; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2009; ISBN 978 90 351 3359 4; 834 blz.; ? 49,95.


Willem de Clercq over christelijk dichterschap

"Neen, de dichter onzer eeuw moet zich aan geene begoochelingen overgeven; maar alles aanschouwen bij den glans van die Openbaring, die alleen het licht in de duisternis doet stralen; dan eerst zal hij, terugkeerende tot de grondvesten der eerste Poëzy, in de daden der menschen, de daden Gods bezingen; en innig verenigd met zijn volk, hetzelve niet op eene denkbeeldige hoogte stellen, maar in zijnen afval bestraffen en in zijne terugkeering tot den God zijner vaderen bemoedigen. Hij zal inzigt hebben in zijnen tijd, en het oog gerigt houden op dien eindpaal, dien de wereld met versnellende schreden nader rukt."

(Citaat uit "Alles is taal geworden", pagina 51).

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 8 juli 2009

Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's

Literatuur als gezelschapsspel

Bekijk de hele uitgave van woensdag 8 juli 2009

Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's