Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. Diederik Theodorus Keck

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. Diederik Theodorus Keck

„De kreupele wint de prijs"

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

In 1916 trad ds. Diederik Theodorus Keck uit de Nederlandse Hervormde Kerk, om er na zeven jaar weer in terug te keren. Hij was een man die hoog opzag tegen Gods kinderen. Naar eigen zeggen soms te hoog. Rond zijn terugkeer schreef hij dat hij te zeer geleefd had „onder de bekoring van mijn hoogachting voor hen voor wie ik ontzag had, zodat ik hen meer volgde dan acht gaf op Gods Woord. Portret van een ootmoedig predikant, die zijn leven lang streed tegen de zonden in eigen leven en in de kerk.

Diederik Theodorus Keck was een zoon van belastingontvanger Arend Keck en Henriëtte Rudolphine Notten. Hij zag het levenslicht op 2 juni 1878 te Leeuwarden, werd gedoopt in de Hervormde Gemeente en groeide op in een ethisch milieu. Als student kwam Keck in Parijs in aanraking met het Leger des Heils, wat een keerpunt in zijn leven gaf. De studie Franse taal werd weliswaar afgemaakt, maar vervolgens ging hij theologie studeren aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Op 15 december 1903 werd hij kandidaat in de Nederlandse Hervormde Kerk. Een halfjaar later werd hij door het Provinciaal Kerkbestuur van Zuid-Holland toegelaten tot de Evangeliebediening. Een beroep naar Est en Opijnen in de Betuwe nam Keck aan. De bevestiging en intrede vonden plaats op 23 oktober 1904. Anderhalve maand eerder, op 8 september, trad hij te Utrecht in het huwelijk met Adelaide Catherine Lindsaij Beijen, die hij in Genève had leren kennen, toen hij voor een stage bij de familie Beijen logeerde.
Tijdens zijn studie theologie had Keck veel gelezen van de Franse pectoraal theologen, onder anderen F.L. Godet. In zijn eerste gemeente vond in zijn leven een verdere verdieping plaats en maakte hij een besliste keuze voor de gereformeerde waarheid. Hij sloot zich in 1906 aan bij de in dat jaar opgerichte Gereformeerde Bond. Tegen misstanden in zijn gemeente trad de nieuwe predikant van Est actief op. Hij haalde jongens en meisjes uit dansscholen en bestreed de opening van cafés op zondag. Dit in tegenstelling tot zijn voorganger, die de tucht had verwaarloosd. Ds. Keck had echter de diepe overtuiging dat alles in de kerk onderworpen moest worden aan het gezag van Gods Woord.

Separerende prediking
Van 1907 tot 1914 diende ds. Keck de Hervormde Gemeente Zuilichem. De kerkenraad daar had gehoord dat de dominee van Est tot bekering was gekomen en had hem om die reden beroepen. In Zuilichem was hij velen tot zegen. Uit de gehele Bommelerwaard stroomden mensen toe om hem te beluisteren. Gemeenteleden werden onder zijn prediking in de schuld gezet en verzoend met een drie-enig God. Kenmerkend voor de prediking van ds. Keck was dat hij separeerde. Aan een kerkenraad die niet wenste dat hij in een evangelisatie ter plaatse zou voorgaan, schreef hij „dat het snode en kostelijke, het reine en onreine gescheiden moet worden, en het arme volk des Heeren versterkt.
De schorsing en afzetting van zijn vriend ds. J.P. Paauwe te Bennekom gaf een diepe schok in het leven van Keck. Ds. Paauwe kwam in zijn gemeente in conflict met de besturen van de kerk, toen hij en zijn kerkenraad weigerden om gemeenteleden die in het vrijzinnige Tiel belijdenis hadden afgelegd als lidmaten in zijn gemeente in te schrijven. Ds. Keck reageerde verbolgen en tekende protest aan bij de drie besturen: Classis, Provinciale Kerkvergadering en Synode. Het mocht niet baten, zijn vriend herriep in een kerkdienst de proponentsbelofte en zegde zijn gehoorzaamheid aan de reglementen op. Het Classicaal Bestuur schreef de namen van de desbetreffende personen in, maar de kerkenraad weigerde de boeken in ontvangst te nemen.
Uiteindelijk leidde de kwestie tot afzetting van ds. Paauwe, die op 8 oktober 1914 daarvan op de hoogte werd gebracht. In het blad De Nederlander van 13 juni 1914 koos ds. Keck de zijde van ds. Paauwe: „Door de handhaving dezer reglementen tegenover artikel 11 van het Algemeen Reglement (dat handelt over de kerkregering) wordt de Kerk gemaakt tot een huis van koophandel en een kuil van moordenaren. Christus wordt er gekruisigd. Door zich te onderwerpen aan het vonnis der besturen - bedoelde personen in te schrijven - heeft de Kerkenraad van B. gevoeld zich schuldig te maken aan medeplichtigheid in deze zonde. Ik voor mij zou wensen, in een dergelijk geval verkerende als ds. P. van B., evenals hij versterkt te worden om getrouw te blijven aan de consciëntie in een weg van strijd en lijden. Het zou werkelijkheid worden in zijn volgende gemeente, Bergambacht, waaraan hij zich op 15 november 1914 verbond!

Oprecht
Ook in het Zuid-Hollandse Bergambacht stroomde het kerkvolk uit de wijde omgeving toe. Ze kwamen lopend van Lekkerkerk tot en met Schoonhoven. Kecks behandeling van de hoorders was oprecht. Dat ondervond de jonge Christiaan van Dam, in later leven predikant bij de Gereformeerde Gemeenten. Als jongeman zat hij onder de prediking van Keck: „Onder zijn bediening werd ik meer gewaar, dat ik Christus niet kende en dus geen Borg had voor mijn schuld en dat ik nog voor eigen rekening op de aarde stond, hoewel de Heere bij ogenblikken toch ook weer bemoedigde met de uitlating van Zijn trekkende liefde. Dan ging ik soms naar die knecht des Heeren, en sprak dan over die bemoedigingen met hem op vrijmoedige wijze, maar dan kreeg ik ten antwoord: Ik zeg niet dat het geen genade is, maar het is Christus niet.
Er waren in Bergambacht ook gemeenteleden die vanwege de prediking elders kerkten. Zo waren er ouders die hun kind lieten dopen in de naburige gemeenten Lekkerkerk en Ammerstol, waar een vrijzinnige prediking te beluisteren viel. Bij huisbezoek kwam openbaar waarom zij hun kind niet in hun eigen gemeente lieten dopen: het was vanwege de leer in Bergambacht. Bij dergelijke doopaanvragen reageerde de kerkenraad negatief en ds. Keck schreef zelfs een waarschuwend woord. Het mocht echter niet baten, de reglementen gaven ruimte om de doop elders te laten plaatsvinden.

Uittreding
In januari 1916 besloot de kerkenraad om een tweetal kinderen die in Ammerstol gedoopt waren niet in te schrijven in het doopboek. Van deze gemeente werd indertijd gezegd dat er gedoopt werd in geloof, hoop en liefde. Het gevolg van deze weigerachtige houding was dat de kerkenraad moest verschijnen voor het Classicaal Bestuur van Gouda. De kerkenraad bleef echter bij het ingenomen standpunt. Het bestuur schorste de kerkenraad voor vijf dagen, om vervolgens zelf de kinderen in te schrijven in het doopregister.
De Bergambachtse kerkenraad besloot vervolgens niet meer samen te komen in het kerkgebouw. Gekerkt werd in de Christelijke School, en vanaf maart 1917 in een houten noodkerk. Ds. Keck verhuisde na zijn uittreding naar Gouda, maar bleef voorganger van de groep uitgetredenen. Hij was dat tot 18 januari 1919, toen hij besloot er niet meer voor te gaan. De groep in Bergambacht bleef bestaan. Cornelis van der Graaf, een van Kecks kerkenraadsleden voor de uittreding, ging jarenlang voor in leesdiensten. Van der Graaf nodigde er bevindelijke voorgangers uit die niet tot de Nederlandse Hervormde Kerk behoorden. De kinderen werden gedoopt door de oud-gereformeerde predikanten L. Boone, W.H. Blaak en M.A. Mieras. Later vond aansluiting bij de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland plaats.
Keck, zelfs geen lid meer van de Nederlandse Hervormde Kerk, was kantoorklerk in Gouda en verhuisde in augustus 1922 naar Woerden. Hij had een groot gezin te onderhouden, in Woerden werd het negende kind geboren. Om in hun levensonderhoud te voorzien, moest de voormalige predikant noodgewongen de deuren langs met sigaren.

Gezelschapsmensen
In deze periode had Keck contact met veel gezelschapsmensen, die een meer ledeboeriaanse achtergrond hadden. Hij had omgang met Hermanus van den Hoven (Giessendam), Piet de Bie (Alblasserdam), Jan Geense (Nieuw-Lekkerland) en Teunis Blom (Gouderak). Het was Piet de Bie die hem erop wees dat de kinderen in de Nederlandse Hervormde Kerk gedoopt moesten worden. Dat gaf een schok bij Keck en bracht hem tot een zuchten hoe het dan toch met deze zaak gelegen was. Uiteindelijk besloot hij terug te keren naar de Nederlandse Hervormde Kerk om er vervolgens weer predikant te worden.
In een brief die hij in 1923 aan een gezelschapsvriend schreef, verklaarde Keck hoe hij tot deze stap gekomen was: „Dat waar ik eenmaal door de Kerk der Vaderen tot predikant geroepen ben, ik voor God verantwoordelijk ben voor die roeping en niets mij vrijheid geeft om die te verlaten. Zie ik op mijzelf, dan mis ik alles wat een recht leraar heeft, maar ik ben schuldig en verantwoordelijk, eenmaal geroepen zijnde, daaraan te voldoen en ben niet vrij dit talent te begraven. Dan zou ik Gods Woord en het gevoelen der Oude Kerk tegen mij hebben en een deserteur zijn. Och, ik heb alles in blindheid gedaan en heb te zeer geleefd onder de bekoring van mijn hoogachting voor hen voor wie ik ontzag had, zodat ik hen meer volgde dan dat ik acht gaf op Gods Woord. Was ik niet door tegenspoed gedwongen geweest, mijn wegen nauwkeuriger te bezien, ik was misschien zo doorgegaan. Maar nu ook de slapte van mijn hand mijn tegenwoordig werk onmogelijk gaat maken, ben ik genoopt geweest mijn gronden nauwkeuriger te bezien en durf ik zonder Gods Woord niet door te gaan. Het is de Hemel bekend hoe ik hieronder zuchtende en verlegen verkeerd heb, en aan de gedachte daaromtrent eerst geen toegang heb willen verlenen, vrezende mijn eigen arglistig hart en hoe behoeftig ik geweest ben om het licht van Gods Woord.

Schuldbelijdenis
Na gedane schuldbelijdenis werd Keck op 15 augustus 1923 weer toegelaten tot de bediening van het Woord en de sacramenten door de Algemene Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk. Hij nam een beroep aan naar Garderen. Nadat hij daar als predikant bevestigd was, ging hij weer voor in zijn oude gemeente Bergambacht. De heer A. de Redelijkheid, later een persoonlijke vriend van ds. Keck, gaf daar verslag van: „Toen hij na zeven jaren weer in de bediening van het Woord terugkeerde, ging ik als jongeling op een avond naar Bergambacht, alwaar ds. Keck uit de kerk gegaan was en een gedeelte met hem was meegegaan. Zijn komst en doel waren, dat hij een predikdienst zou houden en tevens schuldbelijdenis doen, dat hij een scheuring in die gemeente had teweeggebracht. Hij preekte uit Jesaja 61 vers 8: Ik zal geven, dat haarlieder werk in der waarheid zal zijn. Na een Schriftuurlijk-bevindelijke verklaring der tekst sprak hij zijn schuldbelijdenis uit en ik vergeet het nimmer, de diepe indruk onder welke die preek was beluisterd.
De Hervormde Gemeente Garderen diende ds. Keck vier jaar. In 1927 nam hij een beroep aan naar Heteren. Vanaf 1931 diende hij de Hervormde Gemeente van Staphorst. In een briefwisseling met een oud-catechisante uit Bergambacht, verschenen onder de titel Een 25-tal brieven van Ds. D.Th. Keck, schreef de predikant over zijn overgang naar deze gemeente: „Het is hier een grote en drukke gemeente en ik heb veel catechisaties, ziekenbezoek en begrafenissen, een heel verschil met mijn vorige gemeente. Toch ben ik hier liever, daar het Woord hier meer beslag legt op de mensen naar ik meen, en hier ook meer geestelijke kennis en inwendig leven wordt aangetroffen.
Ook in Staphorst nam de kerkgang toe, er moesten zelfs kerkgangers in de gangpaden staan. Noodgedwongen werd een derde gaanderij geplaatst. Uit deze periode dateert het bundeltje Een zevental preken, die ds. Keck hield in de evangelisatie Elim te Zwolle, opgeschreven door het predikantsechtpaar Haverkamp.

Laatste levensjaar
Na zijn emeritaat, op 26 november 1943, verhuisden ds. Keck en zijn vrouw naar Heteren om in te wonen bij een dochter. Deze gemeente kwam echter in de vuurlinie van het oprukkende Engelse leger te liggen, zodat het gezin met een auto moest vluchten naar Tilburg, waar Keck bij vrienden verbleef. Daar werd hij ernstig ziek.
Over zijn sterven schreef mevrouw Keck-Beijen aan vrienden in Zwolle: „De dood heeft hem niet verrast, het was voor hem een vredebode, maar hij verheugde zijn bediening door te zetten en het Lam de aanbidding en dankzegging toe te brengen. Zijn toestand was te vinden in Openbaring 5 vers 12. Ook heeft hij geweend over Nederland, arme Nederland, en zonder God. Hij is weggenomen voor de dag des kwaads. De predikant overleed op 20 januari 1945 te Tilburg. Vijf dagen later had daar ook de begrafenis plaats. Mevrouw Keck-Beijen bereikte de hoge leeftijd van 102 jaar. Zij overleed op 15 augustus 1982 te Renkum.
Een juiste typering van ds. Keck geeft het gedicht dat door een vriend aan zijn graf werd voorgelezen:
„Hier rust het stof van Ds. Keck,
zo rust hij nu voorgoed.
Hij maakte hier een wereldhaast,
en nochtans heel geen spoed.
Zijn zorgen, strijden, vechten tegen zonde
was eindeloos, maar vordering werd niet door hem gevonden.
Bij Jezus zijn vele laatsten de eersten;
de eersten achteraan.
Zo was t met mijn lieve broeder Keck,
maar hij is duizenden voorbijgegaan.
De sterke en vlugge streeft vergeefs,
zo gaat het op de reis.
Maar t was met Ds. Keck:
De kreupele wint de prijs!

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 25 april 2001

Terdege | 100 Pagina's

Ds. Diederik Theodorus Keck

Bekijk de hele uitgave van woensdag 25 april 2001

Terdege | 100 Pagina's