Verslag van de intrededienst van ds. A. Geuze
in de Gereformeerde Gemeente in Nederland te Gouda, gehouden op donderdagavond 11 oktober 2007 in het kerkgebouw aan de Gerbrandyweg.
Ook in de avonddienst was het kerkgebouw tot de laatste plaats bezet. Daarnaast was er gelegenheid de diensten van deze dag te beluisteren in het kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeente aan de Ronsseweg. De dienst begon met het zingen van Psalm 27:5. Na het lezen van 2 Korinthe 4 en het grote gebed, werd gezongen Ps 103:6, 7 en 9.
Het is een bijzonder ogenblik, zo begon ds. Geuze zijn predikatie, nu we hier in uw midden staan als uw eigen herder en leraar. Er is veel in het binnenste afgeworsteld, maar nu is het werkelijkheid geworden, al is het ook met het gebed in de ziel, zoals aan het begin is opgezongen:
Gij waart mijn hulp in al mijn zielsverdriet; O God mijns heils, begeef, verlaat mij niet. Dan belijden we met de dichter dat we zwak van moed en klein van krachten zijn, ja gelijk stof en als een bloem van het veld. Dan smeken we of de Heere ons zou willen gedenken en getuigenis zou willen geven aan Zijn eigen werk. We hebben het vanmiddag beluisterd dat de Heere Zijn eeuwige raad door alles heen volvoert, waartoe Hij nietige mensenkinderen wil gebruiken.
Ds. Geuze merkte op dat hij in het voorjaar van 2005 krachtig bepaald werd bij de tekstwoorden uit 2 Korinthe 4:7. Het was toen zijn oprechte verlangen om, als hij in de wijngaard des Heeren zou worden uitgestoten, ook met deze woorden intrede te mogen doen, waarbij ook toen al de gemeente van Gouda op zijn hart gebonden werd. De tekst voor de intredepredikatie was dan ook 2 Korinthe 4:7:
Maar wij hebben deze schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons.
We beluisteren in deze woorden:
De belijdenis van Christus' dienaar een mens te zijn, die afgezonderd is:
1. tot bekering van arme zondaren;
2. tot Gods eer.
Ds. Geuze gaf eerst een schets onder welke omstandigheden de apostel Paulus in Korinthe heeft gearbeid. Paulus heeft daar anderhalf jaar lang het Woord Gods mogen prediken. Dat ging echter niet zomaar. De ware knechten Gods hebben door vele verdrukkingen dit werk te doen. We kunnen dit in Handelingen 18 uitvoerig beschreven vinden. Toen Paulus dermate ontmoedigd was dat hij bijna niet wist hoe het verder moest vanwege de tegenstand van zijn eigen volk, de Joden, sprak de Heere tot hem: Zijt niet bevreesd, maar spreek, en zwijg niet. Want Ik ben met u, en niemand zal de hand aan u leggen om u kwaad te doen; want ik heb veel volk in deze stad. Dit was een zeer bijzondere bemoediging voor Paulus, ook al ging het door zeer veel verdrukkingen. Het heeft de Heere behaagd om in die stad er velen tot het ware geloof te brengen door middel van zijn eenvoudige prediking. Deze woorden uit Handelingen 18 hebben ds. Geuze in het verleden ook veel te zeggen gehad met betrekking tot de gemeente van Gouda.
In deze 2 e zendbrief gaat de apostel het werk van de ware geroepen knechten verdedigen. De ware knechten zullen in eerlijkheid, oprechtheid en eenvoudigheid voorhouden hoe een mens tot God bekeerd moet worden. De Heere gaf Zelf getuigenis aan de vrucht op de prediking: Gijlieden zijt onze brief, geschreven in onze harten, bekend en gelezen van alle mensen; Als die openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levenden Gods, niet in stenen tafelen, maar in vlezen tafelen des harten. Mag dit getuigenis straks ook van deze onze gemeente gezegd worden? Maar Paulus merkt ook op dat indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in degenen die verloren gaan.
De prediking van Paulus was verklaard in de harten van het ware volk. De hoofdinhoud van die prediking vinden we in het 5 e vers: ant wij prediken niet onszelven, maar Christus Jezus den Heere; en onszelven, dat wij dienaren zijn om Jezus' wil. Het is ook onze verzuchting om deze Hoofdinhoud u in de prediking voor te houden. Maar we hebben ook de last ervan gevoeld om als een dienaar van de Koning der koningen, deze prediking te brengen. Nu zeggen onze tekstwoorden dat we deze schat in aarden vaten hebben. Daar zijn we ook achter gekomen toen we de last van de prediking en de onmogelijkheid van dit werk van 's mensen zijde, kregen te gevoelen. De Heere nam echter alle tegenstand weg toen we bepaald werden bij die woorden uit Romeinen 9:20: aar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot dengene, die het gemaakt heeft, zeggen: aarom hebt gij mij alzo gemaakt?
Paulus bedoelt met deze schat de verkondiging van het heilige Evangelie, de volle raad Gods, die verkondigd moet worden, als een zeer grote rijkdom. Wil deze verborgen rijkdom, die er is in Christus Jezus, voor ons waarde gaan krijgen, dan zal er eerst wat aan vooraf moeten gaan. We zullen eerst aan onze nameloze armoede ontdekt moeten worden. De waarachtige wedergeboorte uit God is ons nodig, anders heeft deze schat geen waarde voor ons. Door de prediking van het Woord wil de Heere deze nieuwe geboorte werken. Dan wordt de vraag geboren: 'Hoe kom ik nog ooit tot God bekeerd'. Want hij gevoelt dan juist deze rijkdom kwijt en zonder God in de wereld te zijn.
Dezulken gaan dat Woord naspeuren of ze iets van die rijkdom mogen ontdekt krijgen. Deze rijkdom is een gift die alleen uit louter genade wordt geschonken. Deze rijkdom is met een zeer dure prijs verkregen door de Middelaar, Die Zijn bloed ervoor heeft willen storten om zulken die in hun diepe armoede en verlorenheid liggen, weer rijkdom te kunnen geven. Hij heeft de geschonden deugden Zijns Vaders volkomen opgeluisterd.
Al degenen die tot dit werk der prediking geroepen zijn, dragen deze schat in een aarden vat. Een aarden vat is broos en vergankelijk. De Heere wil nu zulke zwakke broze mensenkinderen gebruiken in Zijn dienst, opdat de kracht Gods daarin openbaar zal komen.
2. De Heere doet dit ook opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes. Dit houdt heel wat in, opdat een mens de eer niet zal ontvangen maar God alleen, in het zaligen van zondaren.
Ds. Geuze merkte op dat hij heel wat heeft afgeworsteld toen hij ging gevoelen dat de Heere door ging trekken om hem aan de gemeente van Gouda te gaan verbinden. De Heere heeft echter zijn hart overgebogen zodat hij eronder mocht komen en met gewilligheid het beroep mocht aannemen. Toen was de storm gestild en werd de zee kalm. Later werden er echter toch weer pijlen op afgeschoten, maar de Heere vertroostte hem met die woorden: Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen. De Heere gaf opnieuw een bevestiging dat hij geroepen was om in deze gemeente de herdersstaf te gaan opnemen.
De uitnemendheid der kracht is een werk Gods en zal dan ook strekken tot Gods eer. Als de Heere die uitnemendheid der kracht Gods in de ziel gaat openbaren, dan zal de ziel aan de weet komen hoe kostbaar die schat is. Dan zal het werkelijkheid worden: 'God wil dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede'. Er moet betaling plaatsvinden, óf door onszelf óf door een ander. Maar als dan die volkomen Zaligmaker Zich aan de ziel gaat openbaren, dan zal dat altijd zijn tot Gods eer. Daarom zegt Paulus: opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons. Het is nooit uit ons te verkrijgen. 'Al wat Gij wrocht, zal juichen tot Uw eer'.
Daarom zal de Heere in de prediking op het allerhoogst verhoogd worden als Hij dat eenzijdige Godswerk in een verloren mensenhart begint. Maar het zal ook de zondaar op het diepst vernederen. We kunnen er maar van stamelen. Het moet dan ook de gedurige bede van de prediker blijven: Heere, help mij. We zullen het nooit kunnen in eigen kracht. Daarom zal het gedurig in het hart van de prediker moeten zijn: 'Niet uit ons, maar al uit Hem; zo reist de Kerk naar Jeruzalem'. Straks zullen er geen predikers meer zijn, maar dan zullen al Gods kinderen en knechten deze lofzang prediken en zingen: Gij o Lam Gods, hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie.
Na het zingen van Ps. 72:8 sprak ds. Geuze woorden van dank. Allereerst om de Heere te erkennen dat Hij een Waarmaker van Zijn woord is, ondanks alle ontrouw, twijfelingen en tegenstand van spreker. Ds. Geuze zei te moeten belijden dat er een zwak, ongelovig aarden vat voor de gemeente staat. Maar toch is het zijn verzuchting om over die dierbare Schat te mogen spreken en het op de harten van de hoorders te binden dat, wanneer we buiten Jezus zijn, wij voor eeuwig moeten omkomen. Hij is de enige Weg ten leven. Buiten Hem is God een verterend Vuur en een eeuwige Gloed. Daarom is voor ons allen zo nodig die waarachtige bekering uit God en tot God.
Naast woorden van dank tot gemeente en kerkenraad, werd in hartelijke bewoordingen dank gezegd aan ds. F. Mallan, zijn geliefde docent, alsmede de andere docent, de heer L.M.P. Scholten, voor hetgeen zij voor hem hebben betekend in de opleiding. Ook werden woorden van dank geuit tot de bevestiger, zijn geliefde vriend en broeder ds. J. Roos, voor zijn bereidwilligheid de bevestigingsdienst te leiden. De prediking van deze middag was voor hem opnieuw een bevestiging dat de Heere de Getrouwe is en blijft, Die nooit zal laten varen het werk Zijner handen.
Tevens werden woorden van dank gesproken tot de andere predikanten, in het bijzonder ds. A. van Voorden, als herder en leraar van de vroegere gemeente De Beek-Uddel. Ook de beide studenten werden op een hartelijke wijze toegesproken, alsmede de predikants-
weduwen. Daarnaast werd dank gebracht aan de vertegenwoordigers van de andere kerken in de gemeente van Gouda. Hoe blijkt ook hierin de verscheurdheid van de kerk des Heeren. Mochten de breuken maar beweend worden en dat de Heere bij elkaar moge brengen wat bij elkaar hoort. In het bijzonder werd de kerkenraad van de Gereformeerde Gemeente te Gouda bedankt voor het belangeloos beschikbaar stellen van het kerkgebouw en de bijbehorende zalen op deze dag.
Ook was er een woord van dank voor de plaatselijke overheid en de vertegenwoordigers van de verschillende scholen voor de betoonde belangstelling. De vele vrijwilligers en vrijwilligsters en vele anderen, werd dank gezegd voor hun inzet, zowel bij het gereed maken van de pastorie, als voor het ordelijk laten verlopen van deze dag. Als laatste richtte ds. Geuze zich in het bijzonder tot zijn vrouw en kinderen en verdere familiebetrekkingen.
Hierna werd ds. Geuze toegesproken door ouderling G.D. Pas namens de plaatselijke kerken. Vervolgens door ds. A. van Voorden namens de classis-West en als consulent van de gemeente Gouda. Ds. T.R. Treur sprak namens de buitenlandse kerken, en student J.A. Weststrate mede namens student M. Krijgsman.
Ten slotte richtte ouderling A. Bakker zich namens kerkenraad en gemeente in hartelijke bewoordingen tot ds. Geuze, zijn vrouw en kinderen, waarin hij hen een hartelijk welkom toeriep in de gemeente van Gouda. Oud. Bakker besloot zijn toespraak met op te merken: e HEERE is onzer gedachtig geweest. Op zijn verzoek werd ds. Geuze staande toegezongen Ps. 22:15 en 16.
Ds. Geuze bedankte hierna alle sprekers voor de persoonlijke en warme woorden die hem werden toegesproken. Na het dankgebed werd als slotzang gezongen Ps. 72:11, waarna ds. Geuze voor het eerst als eigen herder en leraar de zegenbede uit 2 Kor. 13:13 over de gemeente van Gouda uitsprak.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 november 2007
De Wachter Sions | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 november 2007
De Wachter Sions | 10 Pagina's