Onschuldig en toch levenslang
Ex-oorlogsvlieger Harry Kelder: „Soms denk ik dat ik droom, dat ik alle ellende niet heb meegemaakt"
Drie Nederlandse oorlogsvliegers werden in 1942 op een basis in Australië gearresteerd en veroordeeld tot zware gevangenisstraffen. Het drietal was het slachtoffer van een valkuil van majoor S. H. Spoor, de latere opperbevelhebber van de Nederlandse Strijdkrachten in Indië. De legerleiding wilde met de straffen een voorbeeld stellen om de discipline in het squadron terug te brengen. Vijf jaar na de oorlog kregen de drie piloten gratie, maar hun levens waren voorgoed getekend. Van het drietal is de 71-jarige Harry Kelder de enige die nog in leven is. „Soms denk ik dat ik droom. Maar dan zeg ik tegen mezelf: „Nee, jongen, je droomt niet. Je bent wakker. Je hebt alle ellende echt meegemaakt"".
Harry Kelder lijdt onder zijn verleden. De voormalige oorlogsvlieger kan nog steeds niet klein krijgen dat zijn superieuren hem tijdens de Tweede Wereldoorlog willens en wetens in de val hebben gelokt, hem voor het gerecht hebben gesleept en hem hebben laten veroordelen tot een gevangenisstraf van twintig jaar.
„Onbegrijpelijk. Onbegrijpelijk. Ik heb nooit kunnen verklaren dat de krijgsraad mij schuldig bevond", zegt hij in zijn woning in Hazerswoude.
Kelder kreeg in 1950 gratie. Hij kwam vrij als een getekend man. Een man met een trauma. Voor rehabilitatie heeft hij zich na zijn vrijlating nooit ingezet. ,,Al zouden ze mij een miljoen geven voor al die verloren jaren, dan zou ik het toch niet aannemen. Voor mij hoeft het niet meer".
Nachtmerrie
Het begin van de nachtmerrie ligt in oktober 1942. Kelder maakte toen deel uit van het 18e squadron van het KNIL, dat in Australië was gelegerd, en mocht samen met luitenant Will Burck een oefenvlucht maken boven het gebied rond Canberra.
„Burck was een zonderling persoon", zegt Kelder, „maar wel iemand die het vliegersvak volledig in zijn vingers had. Ik had wel eens van Burck gehoord, maar ik had hem nog nooit ontmoet. Achteraf heb ik vaak genoeg gewenst dat dat laatste ook nooit was gebeurd.
De kennismaking met Burck was hartelijk. We hebben samen met genoegen gevlogen. Ik had bewondering voor zijn vliegkunst. Later, na de oefening, sprak ik hem geregeld. Toch betekende mijn eerste ontmoeting met hem het begin van het einde, ook al konden wij dat beiden op dat moment niet vermoeden".
Spitfire
Het was overigens een van de weinige keren dat Kelder, die een opleiding tot jachtvlieger op Spitfires had gevolgd, in de kist zat. Het 18e squadron had slechts de beschikking over vijf Mitchell's en van die vijf toestellen waren er meestal maar twee vlieg- en gevechtsklaar, tot groot ongenoegen van de vliegers.
Die stonden te popelen om vanuit Australië het gevecht aan te gaan met de Japanse strijdmacht, die zijn territoir steeds verder uitbreidde. De meeste vliegeniers waren afkomstig uit Java, maar hadden het eiland spoorslags moeten verlaten voor de Japanse militairen. In Canberra, een stad aan de oostkust van Australië, hadden ze een uitwijkplaats gevonden.
„Bijna iedereen had op Java zijn hele hebben en houden moeten achterlaten", zegt Kelder. „En terwijl de Japanners er heer en meester waren, moesten wij machteloos toekijken. Wij zaten meer in bars en pubs dan in bommenwerpers. De frustratie was groot. Iedereen wilde vechten, maar niemand kon iets uitrichten".
De verveling nam toe, het moreel nam af Kelder vroeg tevergeefs om overplaatsing naar een jachtafdeling van de Amerikanen, die wèl gevechten tegen Japan leverde. Kelder kon toen in de verste verte niet bevroeden dat hij in plaats daarvan korte tijd later als verrader in de boeien zou zitten.
Dat laatste had hij indirect te wijten aan zijn ontmoeting met Burck. Die gedroeg zich bijzonder depressief en kon zijn plotselinge vertrek naar Australië onmogelijk verwerken. Burck had op Java niet eens fatsoenlijk afscheid van zijn vrouw en kinderen mogen nemen.
„Zijn verlangen naar gezinshereniging begon hem na verloop van tijd op te breken, vooral omdat de Indische pers allerlei verhalen over de gruweldaden van de Japanse militairen had gepubliceerd", zegt Kelder. „Burck was erg sjofel gekleed. Vaak zat hij alleen op zijn kamer te turen naar een foto van zijn gezin.
Niemand op de basis besteedde serieuze aandacht aan hem. Ook niet aan zijn praatjes. De luitenant sprak altijd over ontsnapping naar Java. Altijd, waar hij ook kwam, wie hij ook ontmoette. En altijd kreeg hij bijval. Niemand sprak hem tegen. Zelfs de commandant van de basis maakte er zich niet druk om. Ach, Burck. Burck zat in de put.
Ook tegen mij uitte hij zijn klaagzang. We leerden elkaar redelijk goed kennen. Ik vond Burck een aardige kerel, al zwamde hij vaak over terugkeer naar Java.
Dat deed hij tegen iedereen, tegen mij, tegen mijn vriend Eric de Lyon, met wie ik een kamer deelde, en tegen zijn monteur, sergeant-majoor Adriaan Scholte, die verantwoordelijk was voor het onderhoud van onze kist".
Inlichtingen
Wat niemand wist, was dat Adriaan Scholte door het commando was aangesteld voor inlichtingenwerk. Zodra Scholte merkte dat iemand van de vliegbasis illegale activiteiten ondernam, moest hij dat melden aan zijn bevelhebbers. De kwestie-Burck was een kolfje naar zijn hand.
Volgens Scholte ging de luitenant zijn boekje mijlenver te buiten.
In november 1942 zocht de monteur contact met majoor S.H. Spoor, toen nog hoofd van de Inlichtingen Dienst in Melbourne. Scholte tipte Spoor over de 'plannen' van Burck, waarop de majoor zonder de minste aarzeling een sluikse val voor de drie vliegers in elkaar zette.
Scholte kreeg de opdracht om het drietal aan te sporen tot het maken van een serieus plan voor ontsnapping naar Java.
Aan Burck hoefde hij weinig energie te spenderen. Zonder moeite liet de luitenant zich ophitsen om Australië te ontvluchten en de wijk te nemen naar zijn gezin. De luitenant zocht op zijn beurt toenadering tot Kelder en De Lyon, onwetend van de plannen van Scholte en Spoor.
Wijn
Kelder: „Wij hadden niets in de gaten. Niets. Ik herinner me nog goed dat ik op een dag met De Lyon in een hotel zat in Melbourne, waar we voor een dienstreis heen waren gegaan. Het hotel zat stampvol. We konden nauwelijks een plaatsje krijgen voor een maaltijd. Toen we goed en wel zaten, ontwaarde ik Scholte en Burck in de mensenmassa. Die bleken ook in Melbourne te zijn voor een dienstreis.
Ik riep de twee, waarop ze dankbaar aanschoven. Binnen de kortst mogelijke tijd was de stemming opperbest. We bestelden enkele flessen wijn. De tongen kwamen los en al gauw volgde de ene lachbui na de andere. Tijdens de maaltijd gaf Burck ons beurtelings een hand en vroeg hij ons of we mee naar Java gingen. Het was altijd hetzelfde liedje. „Ja joh, natuurlijk gaan we met je mee". We kenden hem, we spraken naar hem toe, we gaven hem gelijk. Wat moesten Eric en ik in Java doen? Wij behoorden tot de weinigen die daar geen familie hadden".
Luchtig
„Op aandringen van majoor Spoor stelde Scholte voor dat wij maar eens echt aan de slag gingen. Logisch, want met onze houding kon Scholte ons moeilijk aangeven. Wij deden er naar zijn zin veel te luchtig over. Er moest eens diepgaand over gesproken worden. Want hoe zouden we uit Australië vertrekken? Op Java zouden we worden opgevangen door de Japanners. Hoe overtuigden we hen van onze goede bedoelingen? Wij hadden geen enkel idee. En het interesseerde ons ook niets.
Scholte en Burck drongen aan op een bespreking op 10 november. De Lyon en ik stemden toe, maar op de bewuste avond hadden wij nauwelijks erg in de afspraak. De Lyon kwam veel te laat. Hij had eerst een pintje gedronken in een naburig hotel.
Tijdens de bijeenkomst kregen we al snel schik. De Lyon had een groot dienblad met allerlei soorten sterkedrank besteld.
Het ene grapje volgde op het andere. De bespreking over onze zogenaamde vluchtpoging verliep uiterst chaotisch en van een vergadering was totaal geen sprake. Het was gewoon een gezellige bijeenkomst. Ik lag languit op de tank. „En voordat we vertrekken, vliegen we eerst nog even naar Melbourne om een bom op het hoofdkwartier te gooien", zei De Lyon. Er ontstond grote hilariteit".
Bandopnames
Hadden de drie vliegers in de kamer naast die van hen kunnen kijken, het lachen zou hun snel zijn vergaan. Alleen Scholte wist dat majoor Spoor daar druk in de weer was met zijn geluidsapparatuur. Spoor had pech: de microfoon kon de stemmen niet opvangen en de opname ging grotendeels de mist in. Niettemin zag de officier in de bijeenkomst voldoende aanleiding om de volgende dag een arrestatiebevel uit te vaardigen.
Op 11 november werd het drietal in de kraag gevat. De aanhouding staat Kelder nog helder voor ogen. „Ik had niets in de gaten", zegt hij. „Het was prachtig weer. Ik liep over het vliegveld voor een hangar. Plotseling zag ik een bekende officier-vlieger op me afstevenen. „Zeg Kelder", zei hij, „loop even met me mee, we hebben je nodig". We liepen de hangar in. Toen sprak hij de onvergetelijke woorden: „Sorry Kelder, maar ik moet je arresteren". Ik stond aan de grond genageld. Hij hield een getrokken pistool in zijn vuist. „Waarom?" was het enige dat ik kon uitbrengen".
Het drietal werd opgesloten in een politiecel. „De behandeling in de Australische gevangenis was ronduit slecht. We droegen gevangeniskleding en zaten tussen allerlei gespuis en criminelen. Kapitein Boot, de eerste commandant van het 18e squadron, kwam ons nog opzoeken. Hij was verontwaardigd, maar zei weinig te kunnen doen".
Medio januari 1943 vernamen de drie vliegers dat hun zaak was overgedragen aan de Koninklijke Marine. Pas in maart werd Kelder op de hoogte gebracht van de beschuldiging. Net als De Lyon en Burck werd hij beticht van samenspanning tot het plegen van militair verraad in tijd van oorlog en van samenspanning tot desertie naar de vijand. Het drietal reageerde verbijsterd.
Nabestaanden
Enkele weken later werden de gevangenen ingescheept en naar Colombo (op Ceylon, het huidige Sri Lanka) gebracht. De Zeekrijgsraad, waarin geen enkele jurist zitting had, was er al bij voorbaat van overtuigd dat de drie piloten schuldig stonden aan zware misdrijven.
De drie kregen een advocaat toegewezen en eigenlijk kon alleen Burck tevreden zijn met zijn advocaat, mr. S. J. baron van Tuyll van Serooskerken, de man die na de oorlog jarenlang lid was van de Raad van State. Van Tuyll was door de president van de krijgsraad verzocht om de verdediging van Burck op zich te nemen, omdat hij jurist was en als advocaat had gewerkt in Arnhem.
Daardoor zou tegen de nabestaanden van Burck kunnen worden gezegd dat hij de best denkbare verdediging had gehad, aldus de president. Van Tuyll reageerde prompt door te zeggen dat hij geen advocaat wilde zijn van iemand van wie het vonnis al vaststond. Later maakte hij bekend dat hem zelfs werd gevraagd alvast na te denken over de manier waarop Burck zou kunnen worden geëxecuteerd.
Tot ieders verbazing pleitte Van Tuyll voor vrijspraak. De advocaat liet geen spaan heel van het proces. Uiteindelijk kreeg Burck levenslange gevangenisstraf. Tegen hem was de doodstraf geëist. Eric de Lyon en Harry Kelder kregen twintig jaar, hoewel de fiscaal levenslang had geëist.
Verbittering
Tijdens de rest van de oorlog zaten de vliegers vast in een militaire strafgevangenis in Lucknow (Noord-India). Na de oorlog, in mei 1946, kwam het drietal terecht in de Bijzondere Strafgevangenis van Leeuwarden. „We zaten te midden van SS'ers en NSB'ers. Naarmate de tijd verstreek, nam de verbittering bij mij toe. Mijn ouders kon ik de situatie met veel moeite uitleggen. Gelukkig bleef ik in alle narigheid een sprankje hoop koesteren. Langzaamaan besefte ik dat ik mijn houding moest veranderen. Ik mocht overdag gaan werken in de smederij en de avonden besteedde ik aan een studie".
Pogingen om gratie te krijgen werden vanuit Indonesië in eerste instantie gedwarsboomd. Het ministerie van justitie vroeg de militaire leiding in Indonesië om de drie dossiers, maar Spoor (inmiddels generaal en legercommandant) had er persoonlijk voor gezorgd dat een groot deel ervan was verdwenen. Daarmee waren belangrijke bewijzen ten gunste van het drietal verloren.
Schaduw
Niettemin kwam de minister van justitie in 1950 tot het oordeel dat de drie vliegers „veel te zwaar" waren gestraft. Hun werd bij Koninklijk Besluit gratie verleend.
Op 28 april 1950 kwam de directeur van de gevangenis de drie vliegers het bericht vertellen. „We waren vanzelfsprekend verheugd. Maar over de vreugde viel de donkere schaduw van de vernedering. Het is vreselijk als iemand je ten onrechte groot leed berokkent. Als iemand blijft volharden in zijn standpunt, terwijl je hem op alle mogelijke manieren probeert te overtuigen dat je de waarheid spreekt".
Na zijn vrijlating kwam Kelder als piloot in dienst bij een bedrijf dat gewassen besproeit. Hij probeerde zijn verleden te vergeten. „Dat werd me van alle kanten aangeraden. Ik kon het niet. Het kwam steeds terug. Mijn leven was gebrandmerkt. Er gaat geen dag voorbij of ik denk aan die periode terug. Soms denk ik dat ik droom. Maar dan zeg ik tegen mezelf: „Nee, jongen, je droomt niet. Je hebt alle ellende echt meegemaakt"".
Over de beschreven gebeurtenis is onlangs een boek van J. C. Bijkerk verschenen: "De Colombo-tragedie"; uitg. Van Wijnen, Franeker; 192 blz.; prijs 24,50 gulden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1992
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1992
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's