Beeldenstrijd vormt religieuze identiteit
Dr. W. J. van Asselt: Reformatoren dachten verschillend over middeleeuwse beeldcultuur
Islamitische taliban in Afghanistan vernietigden in 2001 enkele reusachtige, tweeduizend jaar oude Boeddhabeelden. Een paar jaar later gingen in tal van Arabische landen woedende moslims de straat op om te protesteren tegen een Deense krant, die cartoons van Mohammed had geplaatst. Beelden markeren de eigen religieuze identiteit, stelt kerkhistoricus dr. W. J. van Asselt.
Niet alleen de islamitische wereld, ook de kerkgeschiedenis is vol beeldenstrijd. In de oosterse kerk, waar rond het jaar 800 het vervaardigen en vereren van afbeeldingen (iconen) verboden was, streden iconoclasten tegen de voorstanders van beeldenverering, de iconodulen. En in de zestiende eeuw woedde in de Nederlanden een beeldenstorm. Protestanten sloegen honderden beelden in rooms-katholieke bedehuizen aan gruzelementen.
Toch ziet dr. Van Asselt, universitair docent kerkgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht, ook positieve kanten aan beeldenstrijd. "Die kan een zuiverende werking hebben, bijvoorbeeld -vanuit protestants gezichtspunt- om weer bij de kern van het Evangelie te komen. Ik bestrijd overigens dat er bij de protestantse beeldenstorm sprake was van vandalisme door een groep gereformeerde hooligans. Het ging er over het algemeen vrij geordend aan toe."
Ideeën
Dr. Van Asselt is één van de eindredacteuren van de onlangs verschenen bundel "Iconoclasm and Iconoclash. Struggle for Religious Identity" (uitg. Brill; Leiden). Het boek gaat over de spanning tussen woord en beeld en de invloed daarvan op de vorming van religieuze identiteit. De term "iconoclash" verwijst naar de strijd over mentale beelden en naar conflicten over de vraag of mensen het goddelijke wel kunnen en mogen afbeelden; "iconoclasm" naar de bestrijding en vernietiging van beelden met fysieke middelen, zoals bijvoorbeeld tijdens de Beeldenstorm gebeurde.
Aan de ruim 500 bladzijden tellende bundel werkten ruim twintig theologen, historici en literatuurwetenschappers uit de hele wereld mee. Zij bestrijken het hele spectrum: van de spanning tussen woord en beeld in het christendom (Willemien Otten), de uitbeelding van het heilige in het Jodendom (Shulamit Laderman), tot beelden van God in de moderne Nederlandse literatuur (Jaap Goedegebuure).
Dr. Van Asselt ziet die breedte als een pluspunt. "Bij een eerder onderzoek naar het gezag en de invloed van religieuze teksten op de identiteit zag ik dat theologen en historici elkaar goed kunnen aanvullen. Sommigen oriënteren zich op de ideeëngeschiedenis; anderen meer op sociale en politieke ontwikkelingen. Beide groepen kunnen niet zonder elkaar."
Wat voor kerkhistoricus bent u?
"Ik zit meer in de hoek van de ideeëngeschiedenis. Er zijn historici die een gebeurtenis als de protestantse Beeldenstorm verklaren vanuit economische omstandigheden of politieke motieven, met name als verzet tegen de rooms-katholieke overheid. Die factoren speelden zeker mee. Maar ook theologische motieven speelden een rol.
In mijn werk probeer ik een combinatie te vinden. Maar het primaat, ja Dat ligt voor mij toch bij de ideeëngeschiedenis, denk ik. Ik zeg wel eens tegen mijn studenten: Ideeën hebben ook benen. Ze kunnen historische processen op gang brengen, zoals bij de Reformatie het geval was. Aan de Reformatie lagen ook theologische opvattingen ten grondslag, die op hun beurt zelf geschiedenis schiepen."
Exodus 20
Nu is er dan een boek over beeldenstrijd. Dr. Van Asselt bladert er wat in, leest af en toe een passage voor. "Theologisch gezien", zegt hij "begint de beeldenstrijd in Israël. In Exodus 20 zegt God: Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is."
Maar in Exodus 25 geeft God aanwijzingen voor het maken van de cherubim op de ark, die in het heilige der heiligen komt te staan. Laderman laat in zijn bijdrage zien dat de Joodse traditie de tegenstelling tussen beide geïnspireerde teksten heeft 'opgelost' door erop te wijzen dat de cherubim niet waren bedoeld als afbeeldingen, maar als metafoor van Gods transcendentie."
Het christendom is geworteld in het Jodendom. Waarom kozen de eerste christenen er wel voor om Christus af te beelden, bijvoorbeeld als Goede Herder?
"Vanwege de incarnatie van Christus. Het Woord is vleesgeworden, en daarom accepteerden christenen afbeeldingen. Maar dat betekent niet dat er meteen sprake was van een beeldcultuur. Woorden en beelden lagen dicht tegen elkaar aan. Beelden, mentaal of fysiek, waren tekenen (signa), die verwezen naar hogere dingen (res).
Dat was bijvoorbeeld de visie van Augustinus. Hij stelde het Woord centraal, maar zag daarnaast ook beelden als hulpmiddelen om kennis van God te verkrijgen. Zelfs de menselijke zintuigen en het menselijk lichaam zag hij als een middel om naar God te verwijzen."
In hoeverre brak de Reformatie met de beeldencultus in de late middeleeuwen?
"De reformatoren zagen de laatmiddeleeuwse vroomheid als een vorm van afgoderij, die afleidde van de Schrift. Toch ligt er in theologisch opzicht tussen de middeleeuwen en de Reformatie een minder grote breuk dan sommige mensen wel denken. Voor zijn godsleer maakte Calvijn gebruik van Johannes Duns Scotus en Luthers opvattingen over de rechtvaardiging kunnen we alleen begrijpen vanuit de discussies daarover bij laatmiddeleeuwse theologen als Gabriël Biel."
Volgens de Utrechtse kerkhistoricus zaten de reformatoren in hun beoordeling van de middeleeuwse beeldcultuur niet op één lijn. Hij verklaart de onderlinge verschillen uit de verschillende historische omstandigheden waarin de reformatoren werkten. Ook speelden allerlei exegetische en theologische discussies over de Tien Geboden, de godsleer, de christologie en de sacramentsleer een rol.
De Zwitserse reformator Zwingli was het felst gekant tegen beelden. Volgens hem kon een visueel object het geestelijke niet verbeelden. "Zwingli maakte een scherpe tegenstelling tussen vlees en geest. Alles wat God uit het centrum van de eredienst plaatste, wilde hij verwijderen."
Zwingli verweet Luther te veel "paapse" beelden te accepteren. Die beriep zich echter op de christelijke vrijheid. "We mogen ze hebben, maar het zou beter zijn als we ze helemaal niet hadden", oordeelde Luther.
Aanvankelijk besteedde de reformator weinig aandacht aan het beeldenverbod. Dr. Van Asselt verwijst naar de 95 stellingen, die Luther in 1517 aan de deur van de slotkapel in Wittenberg sloeg. "De beeldenkwestie komt daarin helemaal niet aan de orde. Pas na het optreden van zijn collega Andreas Bodenstein von Karlstadt, die tijdens Luthers verblijf op de Wartburg aanzette tot beeldenstorm, sprak de reformator zich voor het eerst publiekelijk uit over de beeldenkwestie. De beeldenstormers lieten zich volgens hem drijven door het verlangen goede werken te doen, net als degenen die juist altaren en beelden in de kerk lieten oprichten."
Ongepaste fictie
Calvijn kreeg in Genève niet met iconoclastische acties te maken, omdat alle beelden al op last van het stadsbestuur waren verwijderd. Volgens dr. Van Asselt was Calvijns visie op de relatie tussen God en mens bepalend voor diens benadering van de beeldenkwestie. De reformator schreef in zijn Institutie dat men Gods majesteit en heerlijkheid niet kan afbeelden door "ongepaste en absurde fictie, wanneer men Hem die onlichamelijk is laat lijken op iets lichamelijks."
Maar Calvijn vond het visuele wél belangrijk. Dr. Van Asselt: "In zijn geschriften gebruikt hij allerlei visuele beelden en metaforen. Zo roept hij zijn lezers op om zichzelf en de wereld te zien door de ogen van het geloof. De schepping noemt hij een theater van Gods heerlijkheid."
Op welke manier vormde de beeldenkwestie de protestantse identiteit?
"Het is te eenzijdig om te stellen dat de protestanten radicaal en voorgoed afrekenden met de rooms-katholieke beeldcultuur. Lutheranen en gereformeerden droegen op hun beurt bij aan de beeldvorming ten aanzien van hun opponenten, de rooms-katholieke clerus en vooral het pausdom. Ze maakten mentale en -in spotprenten- soms zelfs fysieke beelden van anderen om hun eigen identiteit duidelijk te maken.
Bovendien oriënteerden de protestanten zich niet uitsluitend op de Bijbel. Ze vervingen de oude middeleeuwse symbolen en rituelen door eigen riten en heiligen, zoals de protestantse martelaar of de godzalige predikant. De Bijbel kreeg soms zelfs de functie van een magisch werkend object. Hoeveel mensen slaan niet de Bijbel open, prikken willekeurig een tekst en zien daar Gods leiding in?"
Mensen hebben blijkbaar behoefte aan beelden.
"Daarom moeten we af van die tegenstelling tussen het verbale en het visuele. Woorden roepen altijd iets zichtbaars op. Wie naar een preek luistert, maakt zich een bepaalde voorstelling. Beelden kunnen het verbale ondersteunen. Met de Bijbel als uitgangspunt mag er ruimte zijn voor kunst, voor artistieke vormen. Dat zijn we sinds de Nadere Reformatie toch een beetje kwijtgeraakt. Toen trad er een soort versmalling op. Kunst werd vaak geassocieerd met wereldsgezindheid."
Waar ligt de grens van beeldgebruik?
"In de bundel schrijft Goedegebuure over beelden van God in de moderne Nederlandse literatuur. Als Gerard Reve God met een ezel vergelijkt, dan denk ik: ho, wacht even! Er moet wel samenhang zijn tussen beeld en verkondiging."
Mede n.a.v. "Iconoclasm and Iconoclash. Struggle for Religious Identity" (uitg. Brill; Leiden), door Willem van Asselt e.a.; uitg. Brill, Leiden, 2007; ISBN 9789004161955; 169,-.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 januari 2008
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 januari 2008
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's