Zendingswerk begint niet met Pinksteren
GARDEREN. „Wat beweegt een heiden om een volgeling te worden van een gekruiste Christus? Wat is er zo aantrekkelijk aan een Koning Die is vernederd tot in de kruisdood?”
„De absolute overgave aan Zijn Vader in totale zelfverloochening. Dat maakt Jezus Christus zo begeerlijk”, zo zei ds. J. Koppelaar gistermiddag op de jaarlijkse zendingsmiddag van de hersteld hervormde gemeente in Garderen.
Om dit aan te tonen, verwees ds. Koppelaar, hersteld hervormd emeritus predikant, naar de geschiedenis uit 2 Samuël 15, waar de heiden Ithaï zich bij de vluchtende koning David voegt. „Er is in de Bijbel wellicht geen geschiedenis als deze episode die beter en helderder verklaart wie Jezus Christus, de grote Davidszoon, kan en wil zijn voor de heidenen”, aldus ds. Koppelaar.
Ds. J. Koppelaar, die na zijn emeritaat in Katwijk aan Zee ouderenpastoraat verleent, noemde de keus van de heiden Ithaï voor de ontredderde koning David „voorbeeldig, en daarom een type van alle heidenen die vanuit het heidendom hun heil zouden zoeken bij de gekruiste davidische Koning.”
Hij schetste de vernederde toestand van koning David die op dat moment door Absalom van de troon was gestoten, en vergeleek die met de vernedering van Jezus Christus. „David is het –net zoals Jezus later– volkomen eens met de wil van Zijn Vader. Jezus Christus was als gekruisigde Koning nog kwetsbaarder dan David. Toch koos de heiden Ithaï voor David omdat hij blijkbaar iets aantrekkelijks zag in hem.” Het is voor een heiden niet gemakkelijk om volgeling te worden van zo’n vernederde Koning, aldus ds. Koppelaar. „Maar in Zijn liefde van totale zelfopoffering is die gekruiste Koning juist aantrekkelijk. Niemand van ons zou de moed moeten hebben om dit geslachte Lam te weerstaan.”
Emeritus hoogleraar dr. W. J. op ’t Hof mediteerde over Handelingen 10:20: „Sta op en ga af!”, waar Petrus de opdracht krijgt om naar de heiden Cornelius te gaan.
Volgens dr. Op ’t Hof begint het zendingswerk strikt genomen niet op het pinksterfeest, maar in Handelingen 10, waar een heiden voor het eerst in aanraking komt met het Evangelie. „Uit deze geschiedenis blijkt wel dat niemand van nature een zendingsvriend is, maar daartoe moet worden opgewekt.
Hij noemde het „onthutsend” dat Petrus „bij wijze van spreken als de meest begenadigde dominee” niet bereid was om naar een heiden te gaan. „Ook wij zijn niet zo geneigd om onze onkerkelijke buurman te benaderen. Wij hebben vaak geen zin om van onze godsdienstige hoogte af te komen en naar de heidenen af te dalen.”
Volgens de hersteld hervormde predikant is elke zendingspoging te vergelijken met een vanuit de hoogte neerdalen in de diepte. „Wie zending wil bedrijven, moet de ander opzoeken in de laagte, om daar het laagste punt te delen.”
Dr. Op ’t Hof trok daaruit de les dat de uitbreiding van Gods Koninkrijk eerder ondanks dan dankzij Gods knechten doorgaat.
Hij zei dat het bekend is dat er op het zendingsveld veel problemen zijn. „Vaak zijn de onderlinge verhoudingen tussen zendingswerkers bedroevend. Ondanks de predikanten en zendingswerkers gaat God echter door met de uitbreiding van Zijn Koninkrijk.”
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 augustus 2015
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 augustus 2015
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's