De filosofische religie van Spinoza
Joodse geleerde ontsnapte toch aan grensoverschrijdende overschatting van de wiskunde
"Jood van geboorte, later een afvallige en uiteindelijk een atheïst." Dat is het oordeel van de gezaghebbende Pierre Bayle (1647-1706) over Spinoza. Hij sloot daarmee aan bij een bestaande visie: "Een atheïst of die met alle religiën spot, ende immers een schadelijk instrument in deze republiek..." Spinoza was altijd diep gekwetst bij de beschuldiging van atheïsme. Hij vond dat men zich moest schamen voor een dergelijk verwijt.
Het staat inderdaad vast dat Spinoza sympathie toonde voor het Lutherse geloof van zijn gastgezin in Den Haag. Hij had achting voor dominee Cordes naar wie hij soms ging luisteren, en raadde de gezinsleden aan "gene predikatie van hem te verzuimen." Tegen de vrouw des huizes zei hij: "Uw religie is wel; gij behoeft geen andere te zoeken om zalig te worden..." Vanwaar dan de beschuldiging van atheïsme?
Het antwoord is te vinden in twee nieuwe biografieën over Spinoza. Daarin leren we hem kennen als een origineel en eigenzinnig kind van zijn tijd. Ondanks voortgaand onderzoek is er weinig bekend over de details van zijn leven. Zijn bewaard gebleven correspondentie begint pas in 1661. En zelfs dan zijn de persoonlijke, niet-filosofische brieven vernietigd. Een biografie, zeker over de periode voor 1661, is daardoor vooral het verhaal van de context: de Portugees-Joodse gemeenschap in Amsterdam, de samenleving in de Republiek, Spinoza's intellectuele ontwikkeling, zijn contacten.
Spanje
In de Middeleeuwen was er een bloeiende Joodse gemeenschap in het tegenwoordige Spanje. Vanwege vervolging trokken velen naar Portugal. Toen ze ook daar niet veilig bleken, gingen sommigen van hen omstreeks 1500 naar de Nederlanden, vooral naar Antwerpen, een eeuw later ook naar Amsterdam. Daar bouwden zij een welvarend bestaan op als kooplieden (handel met Spanje en Portugal en hun koloniën) of makelaars, verder ook als dokters, chirurgijnen, drukkers en geleerden.
Binnen deze gemeenschap groeide Spinoza op als zoon van een redelijk welgesteld koopman. Hij kreeg de Hebreeuwse voornaam Baruch ("de gezegende"); in het Portugees luidt de naam Bento en in het Latijn Benedictus. Het gezin bewoonde een fraai koopmanshuis in het hart van de Jodenbuurt aan de Houtgracht, schuin tegenover de synagoge en de Joodse school. Daar leerde Spinoza Hebreeuws, en deed hij grondige kennis op van het Oude Testament en van belangrijke rabbijnse geschriften.
Uril da Costa
Toen Spinoza acht jaar was, voltrok zich in de Joodse gemeenschap een dramatische gebeurtenis. Uril da Costa bestreed de geldigheid van de mondelinge wet (de Talmoed) en de wet van Mozes (de Tora), loochende de onsterfelijkheid van de ziel en het eeuwige leven. Dat kwam hem te staan op de banvloek. Tot inkeer gekomen, deed hij in de synagoge belijdenis van zijn zonden en werd hij na geseling ontslagen van de ban. Enkele dagen daarna echter maakte hij een einde aan zijn leven.
De opvattingen van Da Costa werden in ruime kring besproken en leefden voort in de herinnering van de Joodse gemeenschap. Vermoedelijk hadden ze invloed op Spinoza's intellectuele ontwikkeling.
Sinds 1649 was Spinoza betrokken bij de handel in noten en vruchten die zijn vader voerde met Portugal. Dat betekende het einde van zijn schoolopleiding. Wel zette hij zijn onderwijs voort via een jesjiva, een Joodse godsdienstige en literaire studiegroep voor volwassenen. Mogelijk via kennissen onder de kooplieden ging hij ook huisonderwijs volgen bij de Latijnse leraar Franciscus van den Enden. Daar deed hij de talenkennis op en verkreeg hij de humanistische achtergrond die nodig was voor een studie aan een universiteit. Hij raakte vertrouwd met klassieke literatuur en filosofie, ook eigentijdse, zoals van Descartes (1596-1650).
Banvloek
Op 27 juli 1656 werd in de synagoge aan de Houtgracht een cherem (banvloek) voorgelezen: "Met het oordeel der engelen en de uitspraak der heiligen vervloeken, verbannen, verwensen en verdoemen wij Baruch de Espinoza, (...) Vervloekt zij hij bij dag en vervloekt bij nacht, vervloekt bij zijn liggen en vervloekt bij zijn opstaan, vervloekt bij zijn uitgaan en vervloekt bij zijn ingaan. (...) En de Heer zal hem uitstoten ten verderve uit alle stammen Israëls (...)" Voortaan mocht niemand uit de Joodse gemeenschap zich met hem inlaten. De felheid van deze nimmer herroepen banvloek overtreft alle andere die ooit in deze synagoge zijn uitgesproken. Toch was Spinoza pas 23 jaar en begon hij pas omstreeks 1660 met het op schrift stellen van zijn gedachten. Al ontbreken duidelijke gegevens, uit de banvloek blijkt dat hij toen al gedachten huldigde die afweken van het orthodoxe Jodendom. Vermoedelijk waren ze verwant met die van Da Costa en Descartes.
De banvloek beëindigde zijn koopmanschap. Nu kreeg hij tijd zich aan de universiteit van Leiden verder in de filosofie te bekwamen. Al was het denken van Descartes tot verboden terrein verklaard, de bestudering van zijn gedachtegoed was in Leiden goed mogelijk. Na korte tijd stond Spinoza bekend als kenner bij uitstek. Zijn Amsterdamse vriendenkring had daar profijt van.
Uit wetenschappelijke interesse hield hij zich ook bezig met het slijpen van lenzen en het vervaardigen van telescopen en microscopen. Christiaan Huygens schreef dat de lenzen "die de Jood uit Voorburg in zijn microscopen heeft, bewonderenswaardig fijn geslepen zijn." Dit werk verschafte hem enig inkomen. Verder ontving hij financiële steun van zijn vrienden. Hij beperkte trouwens zijn materiële behoeften tot het minimum. Na Amsterdam woonde hij achtereenvolgens in Rijnsburg, Voorburg en Den Haag.
Waarheid
Onder de indruk van de nieuwe natuurwetenschappelijke kennis en van het rationalisme van Descartes, begon Spinoza een zoektocht naar waarheid. Dat leidde tot zijn opvatting dat de orde van het heelal van logisch-causale aard was. Niet de openbaring maar de rede onthulde de waarheid daarvan. In zijn tijd gold de wiskunde van Euclides (300 v. Chr.) als het model voor kennis waarvan men volkomen zeker kon zijn. Daarom koos hij zijn uitgangspunt in de wiskundige rede. Hij verklaarde dit denkmodel van de logische afleiding uit grondstellingen (definities, postulaten en axioma's) ook van toepassing op andere wetenschappen, inclusief de ethiek.
Andere wiskundigen uit zijn tijd hebben deze stap nooit gezet. Maar juist zo meende hij het geluk van de mensheid te dienen. Met zijn "Theologisch-politiek traktaat" dacht hij de weg te effenen voor zijn hoofdwerk, de "Ethica". Dat pakte anders uit. Zijn traktaat werd verboden en Spinoza kwam in een kwade reuk te staan. Daardoor werd zijn hoofdwerk pas na zijn dood uitgegeven.
De "Ethica" gaat over God, de natuur en de mens. Spinoza wilde aantonen dat geluk niet ligt in het najagen van hartstochten en vergankelijke goederen, ook niet in toewijding aan de (bijgelovige) godsdienst, maar in het leven van de rede.
Natuur
Voor Spinoza was er slechts één substantie: "God, of de Natuur". God was de oorzaak van al het bestaande. En alles wat bestond, maakte deel uit van de natuur. Hij keerde zich tegen hen "die zich verbeelden dat God, evenals een mens, uit een lichaam en een ziel bestaat en onderhevig is aan hartstochten." God had geen doelstellingen of voorkeuren. Dat waren menselijke bedenksels. Alle dingen vloeiden volgens de wet van oorzaak en gevolg wiskundig noodzakelijk voort uit Zijn goddelijke aard. De dingen gebeurden krachtens de natuur en de natuurwetten.
Binnen Spinoza's gedachtegang was geen plaats voor een God Die in vrijheid besloot de aarde te scheppen, en evenmin voor God als wetgever en rechter. Ook voor het wonder was in zijn visie geen plaats. Het koesteren van dergelijke gedachten berustte volgens Spinoza op onkunde en bijgeloof. Dat Christus de menselijke natuur aannam, was voor hem even ongerijmd als een cirkel die een vierkant werd.
Voor de mens waren twee van Gods oneindige attributen kenbaar: uitgebreidheid en denken. Spinoza bedoelde hier essenties, in de zin van universele, oneindige en eeuwige aspecten. Bij uitgebreidheid ging het dus niet om de materie zelf. Zijn denken was geen atheïstisch materialisme. Uit het attribuut uitgebreidheid volgden de wetten voor alle uitgebreide voorwerpen (meetkunde) en de wetten voor de beweging en rust van lichamen (natuurkunde). Uit het attribuut denken volgden de wetten van het denken (logica).
Voor Descartes was de mens een vereniging van twee substanties, denken en uitgebreidheid, ziel en lichaam. Daarmee was een (problematisch) dualisme gegeven. Spinoza vond dit een "occulte hypothese, de theorie over de interactie van het lichaam met een niet-natuurlijke ziel..." Voor hem was de mens een vereniging van verschijningsvormen van de beide attributen denken en uitgebreidheid.
Inzicht
Ook menselijke aandoeningen waren volgens hem natuurlijk. Liefde, haat, eerzucht, medelijden, waren eigenschappen van de (in dit geval menselijke) natuur, net als hitte, koude, storm en onweer. "Deugd" was het beheersen van aandoeningen op grond van inzicht in de natuur. Hoe "meer wij de dingen op deze wijze begrijpen, hoe meer wij God begrijpen." Kennis van God was voor de geest het grootste goed en de grootste deugd. Inzicht gaf de vrije mens de ware zielsrust. Spinoza's ethiek is tot op zekere hoogte stoïcijns te noemen en doet denken aan Cicero en Seneca. Hier blijkt zijn humanistische inspiratie.
Was Descartes optimistisch over het menselijke kenvermogen, Spinoza overtrof hem. Hij meende dat de menselijke geest de gehele natuur met inbegrip van de diepste geheimen daarvan zou kunnen doorgronden. De natuur met God vereenzelvigend, waagde hij de uitspraak: "De menselijke geest bezit adequate kennis omtrent het eeuwige en oneindige wezen van God." Dit is een voorspel op Hegel (1770-1831).
Biografieën
De twee biografieën over Spinoza verschillen duidelijk. Nadler wilde een toegankelijk overzicht bieden, bestemd voor de algemene lezer. Dat is hem gelukt. Wel doet de brede context, en het vaak veronderstellenderwijs situeren van Spinoza daarin afbreuk aan de helderheid. Het boek van Gullan-Wur is minder geschikt voor een eerste kennismaking. Het is compacter geschreven en complexer van inhoud. Het biedt een diepgaande en kritische bespreking van Spinoza's denken.
Een ander verschil is dat Gullan-Whur, in tegenstelling tot Nadler, uitgebreid aandacht besteedt aan het onderwerp "Problemen met vrouwen", of zoals zij zegt, aan Spinoza's "zure denkbeelden over vrouwen." Portugese Joden spanden de kroon als het ging om de ongelijke behandeling van vrouwen. Ook Spinoza was daar niet vrij van. Volgens zijn principes zouden beide geslachten moeten overeenkomen, omdat de rede de algemene begrippen kan inzien. En die zijn per definitie voor beide geslachten dezelfde. Toch noemde hij vrouwen "noodzakelijk minderwaardig" aan mannen. Zij misten "door de natuur de geestelijke kracht en de verstandelijke vermogens van de man" Daardoor waren ze minder goed tot redelijk denken in staat. Hij wees erop dat zijn leer over de verlossing en zaligheid van de mens in het laatste deel van de "Ethica" alleen voor mannen was bestemd.
Vertekeningen
Nadlers boek bevat (veel) historische onjuistheden. Hij noemt Willem van Oranje "de grote held uit de strijd voor de onafhankelijkheid van de Republiek." Maar Oranje streed noch voor onafhankelijkheid noch voor een republiek. De "instelling van een totale maritieme blokkade van het zuiden" wordt gedateerd van 1595 tot 1608. Bedoeld is de sluiting van de Schelde van 1585 tot 1795. Zijn bespreking van de godsdiensttwisten wordt ontsierd door veel vertekeningen. Gebruik van het werk van prof. dr. A. Th. van Deursen had hem daarvoor kunnen behoeden.
Ook Gullan-Whur laat in historisch opzicht steken vallen, zoals: "Willem de Zwijger had in 1587 de stad Leiden bijvoorbeeld een universiteit geschonken..." Maar dat is drie jaar na zijn dood. Hij beloofde de hogeschool in 1574; de stichting volgde in het jaar daarna. De bewering, dat "Calvijns kreupele verdediging van de prinselijke tirannie (...) nog honderd jaar invloed (zou) hebben op ouden van dagen, armen en edelen", is in dit met veel wetenschapshistorische kennis van zaken geschreven boek, een ontsiering.
Intuïtie
Spinoza's uitgangspunt was het spreken van God "door het licht van het natuurlijk verstand (...) dat hij in zijn goddelijke wijsheid bij voortduring ongeschokt en onbedorven in stand houdt..." Hij rekende af met zowel de Joodse als de christelijke geloofsovertuiging. Het was alles slechts bijgeloof. Als radicale rationalist heeft hij belangrijke invloed uitgeoefend op de Verlichting.
Toch sloeg hij in het laatste deel van zijn "Ethica" een weg in die daarmee niet te verenigen was. Daar schreef hij over geestelijke liefde tot God, over zielsrust die louter blijdschap was. Voor het verkrijgen daarvan schoot de rede tekort. Daartoe was intuïtie vereist. Vermoedelijk geïnspireerd door zijn (mystieke) Joodse wortels kwam hij uit bij een filosofische religie. Zijn sympathie voor het Lutherse geloof dateert uit dezelfde periode. Zo ontsnapte Spinoza uiteindelijk toch aan het rationalisme en aan de grensoverschrijdende overschatting van de wiskunde.
N.a.v. "Spinoza", door Steven Nadler; uitg. Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2001; ISBN 90 450 0318 X; 535 blz.; 31,75 ( 69,90). "Spinoza. Een leven volgens de rede", door Margaret Gullan-Whur; uitg. Lemniscaat, Rotterdam, 2001; ISBN 90 5637 271 8; 429 blz.; 22,50 ( 49,50).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 2 januari 2002
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 2 januari 2002
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's