DE TERAARDEBESTELLING VAN Dr. C. STEENBLOK
De teraardebestelling van het stoffelijk overschot van Dr. C. Steenblok heeft op dinsdag 3 januari 1967 plaatsgehad. Uit de duizenden die opgekomen waren om de laatste eer te bewijzen bleek wel duidelijk hoe groot de liefde was onder hen, die de Waarheid liefhebben. Uit de gesprekken bleek hoe geschokt men was door zijn plotseling verscheiden. De opgekomen schare kon het kerkgebouw niet bevatten. Velen moesten met een staanplaats tevreden zijn. Enige predikanten buiten ons kerkverband gaven door hun aanwezigheid blijk van hun medeleven.
Onder het zingen van het door ouderling Smit opgegeven 19e vers van Ps. 89, „Gedenk, o Heer, hoe zwak ik ben, hoe kort van duur", betreedt Ds. F. Mallan de kansel. Na het voorlezen van Romeinen 6 gaat hij voor in gebed. Hoewel de kerk niet staat of valt met een mens, is het heengaan van Dr. S. toch een groot verlies. Ds. Mallan voelde zich met liefde aan hem verbonden, mede door het voeren van dezelfde strijd en daardoor ook met Gods hulp de smaad en hoon mogen dragen. Steunpilaren vallen weg. Maar de troost is gebleven dat, al is er een voortrekker gevallen, de voorloper is gebleven. Het is een bijzondere ure. Op 29 december 1965 is Ds. T. Dorresteijn de eeuwige rust ingegaan en op 3 januari 1966 begraven. Precies op dezelfde data, maar een jaar later is Dr. S. ons ontvallen en begraven.
Het is zwaar voor de familie, zwaar voor ons. De bezoldiging der zonde is de dood. Lichamelijk was hij zo sterk, hij is toch nog onverwacht weggenomen. Toen Ds. Mallan een bezoek bracht aan Dr. S. tijdens zijn ziek-zijn, was deze er innerlijk mee verblijd. We troffen hem we aan, aldus Ds. Mallan in duisternis der ziel, omdat hij er niet mede verenigd was, zijn werk niet te kunnen verrichten.
Op bed heeft hij nog aantekeningen liggen maken voor zijn geliefd blad „De Wachter Sions". Daarin hebben we wat in hem verloren!
Als we nu aan hem vroegen hoe het met zijn gezondheidstoestand was, zei hij, dat hij geloofde niet meer beter te worden. Maar de Heere is ruim bij hem overgekomen met de woorden van Jesaja 54 : 9: Want dat zal Mij zijn als de wateren Noachs, toen Ik zwoer, dat de wateren Noachs niet meer over de aarde zouden gaan; alzo heb ik gezworen dat Ik niet meer op U toornen, noch schelden zal.”
Van de kerkeraad vernamen we dat hij rijkelijk vertroost is uit Romeinen 6 : 5 „Want indien wij met Hem één plant geworden zijn in de gelijkmaking zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking zijner opstanding. Gisteravond heb ik (Ds. Mallan) vanwege de droefheid er niet toe kunnen komen om me eens neder te zetten om iets te overdenken.
Over genoemde tekst echter heeft spreker vrijmoedigheid iets in het midden te brengen. Dit sterven is een roepstem voor ons allen, we moeten allen sterven, hebben hier geen blijvende stad. Op indrukwekkende wijze zijn we er bij bepaald. Gemeente van Gouda, het sterven van Uw geliefde leraar heeft veel te zeggen, de noodzakelijkheid van de waarachtige bekering, om toebereid te zijn voor de naderende eeuwigheid. De waarschuwende stem van uw leraar zal niet meer worden gehoord. Het is geen kleine zaak, één plant in de gelijkmaking zijns doods, verdoemelijk voor God te zijn, maar dan één plant met Christus geworden in de gelijkmaking Zijner opstanding.
Éénzijdig genadewerk. Christus is de gerechtigheid voor Zijn uitverkorenen. Dit wijst op de heiligmaking. Voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Dr. S. had reeds jong diepe indrukken. In het bijzonder heeft hij op 17-jarige leeftijd zijn verloren staat beweend. Angsten der hel hebben hem toen getroffen. Maar ook na diepere inleiding de verlossing ontsloten gezien. De persoon des Middelaars is voor hem dierbaar geworden. Hij heeft in het leven leren sterven, eer dat het sterven zou worden. Heeft de juiste weg altijd voorgehouden, de leer van
het voorwaardelijk aanbod van genade tegen het algemeen onvoorwaardelijk aanbod.
Onomwonden heeft hij het ons voor ogen gesteld dat de zaligheid in de ruimste zin alleen genade van God is. Het vermaak van Dr. S. was Gods soevereiniteit op de, grondslag van de praedestinatie.
Medebroeders, we hebben veel met elkander meegemaakt en zijn geen ja-knikkers geweest. Maar als het er op aan kwam waren we altijd één in de Waarheid. We worden herinnerd aan de gevoerde strijd. Zijn van de zuivere leer der Waarheid niet afgeweken. Maar waar gaat het nu met de gemeenten naar toe? Als het om de beproefde Waarheid gaat krijgen we niet veel achter ons.
Met volle toewijding heeft Dr. S. de weg der zaligheid gebracht. Daar ging hij geheel in op. Men kon hem vinden, of op de predikstoel, of in de studeerkamer. Veeltijds is hij niet begrepen. Met verloochening van zichzelf heeft hij voor de gemeenten het goede gezocht.
Eén plant met Christus geworden. Dit hebben we hem van harte gegund, na al de strijd nu te triumferen.
We zullen geen deugden of ondeugden noemen, we hebben er alleen op willen wijzen wie hij door genade mocht zijn in levenswandel en ambteüjke bediening.
„Mag ik ook die smaadheid dragen? " zo vroeg spreker. „Men heeft wel gezegd en voorspeld dat het verband van mij en Dr. S. wel zou worden verbroken. Maar tot vertroosting mag ik zeggen dat dit niet het geval is geweest en er geen aanleiding voor was. Als Dr. S. in de weg en blok is geweest hoopt Ds. MaUan een tweede Steenblok te zijn, dan zal de deur niet wijder worden opengezet, maar worden gepredikt zoals alleen Gods Woord dit zegt. Met het nabijkomend christendom van onze dagen kunnen we niet mee. Dr. S. ging voor niemand uit de weg omdat hij niet voor eigen eer opkwam. Het stoffelijk overschot van Dr. S. gaat het graf in, alles wat van hem was gaat het graf in, met het lichamelijk oog kunnen we hem niet meer zien, maar met de ogen des geloofs zien we hem in eeuwige heerlijkheid. Het is donker op de wereld. Het volk verlangt naar het einde. Nog een weinig tijds en het is in de heerlijkheid. Die deze dingen getuigt zegt: Ja, ik kom haastiglijk. Amen. Ja, kom, Heere Jezus.
Sprekejr eindigt met de woorden van de catechismus: Dat niet alleen mijn ziel na dit leven van stonde aan tot Christus, haar Hoofd, zal opgenomen worden, maar dat ook dit mijn vlees, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wederom met mijn ziel verenigd en aan het heerlijke hchaam van Christus gelijkvormig zal worden.
Na het zingen van Ps. 68 : 2
Maar ’t vrome volk, in U verheugd. Zal huppelen van zielevreugd. Daar zij hun wens verkrijgen,
verkrijgt Ds. Aangeenbrug het woord.
Nog gans onverwachts is Dr. S. ons ontvallen. Hij droeg reeds jaren een kwaal om. Maar de Heere heeft steeds zijn leven willen rekken. Maar zijn krachten werden minder. We waren van hem niet gewoon dat hij zei: Ik voel dat mijn krachten gaan minderen. In Poortvliet had ' Ds. A. hen, Mevrouw en Dr. Steenblok leren kennen. Ik gun U, mevrouw S., hetzefde genadeleven te ervaren als Uw man heeft ervaren. Het heeft mij aangegrepen dat Dr. S. eerst liever wilde blijven leven om de gemeenten nog te kunnen dienen. Dat wilen blijven leven hgt in ieder mens. Ik had wel eens zin om te sterven maar moest blijven leven.
In het 7e hoofdstiüc van Romeinen komt 2x kenmerkend IK voor. „IK, ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het Hchaam dezes doods" en „IK dank God door Jezus Christus onze Heere." Een levend gemaakt mens ervaart dat hij als een veroordeelde over de wereld gaat. Vraagt niet om verlost te worden van vijandige mensen, maar om verlost te worden van zichzelf. Is begerig om van het zondige lichaam te worden verlost. Hoe ellendiger in zichzelf, hoe meer stof om God te verheerlijken.
Ik was één van de eerste studenten van Dr. S. en moet zeggen dat hij zijn weerga niet had in de exegese van bijbelteksten. Hij was bijzonder begiftigd in het ontvouwen en openleggen van Gods dierbaar getuigenis. Het was brandende als de Emmaüsgangers om de Schriften te verstaan. Zocht niet het aantrekkelijke van een •ïiens, maar het aantrekkelijke van Gods Woord. Die het meest genieten, ontmoeten op aarde de meeste tegenstand. De overledene dorst zeggen waar de schoen wrong. Zijn leer en leven gingen samen. Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods, behoeft Dr. S. niet' meer te zeggen, hij is verlost!
Na deze toespraak zegt Ds. v. d. Woestijne: Geachte Mevrouw Steenblok, we kunnen het ons enigermate indenken dat U in smart nederzit. We behoeven niet te twijfelen aan de gelukzaligheid van Uw man. Maar U zal gewaar worden hoe smartelijk het is Uw dierbare man te moeten missen. De Heere mocht U gedenken en in het gemis en droefheid U ondersteunen. Dat U het ervare moge, dat de Heere zegt: Zonder Mij kunt gij niets doen.
Ds. V. d. Woestijne moet nog zo dikwijls denken aan het woord van een ouderhng die al juicht voor Gods troon. Als hem werd gevraagd hoe het met hem was, antwoordde hij: VECH TEN. Kerkeraad, gemeente. Er is een groot gemis, jullie voorganger is heengegaan. Paulus schrijft aan zijn geestelijke zoon Timothéüs; Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden, voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in die dag geven zal en niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn, verschijning liefgehad hebben.
Dit is ook van toepassing op Dr. S. Dit heeft de Heere hem geleerd. Hij streed voor de zuivere Waarheid, die had de hefde van zijn hart. En dit laat je dan zo gauw niet los. En de goddelijke Waarheid had hij lief, omdat hij die in zijn hart had ervaren. God had hem rijk begiftigd. Wij moeten ver voor hem onderdoen. Op classes en synoden stonden we, op het terrein van de zuivere Godsdienst, schouder aan schouder. Over de Waarheid nooit enig geschil. Waren het van harte met hem eens. Aan strijd heeft het hem niet ontbroken. Die is ons ook niet vreemd. Die Hij liefheeft, die kastijdt Hij. We kunnen er op rekenen geselslagen te krijgen. We zijn bepaald geworden bij Ps. 16. Gij zult niet toelaten dat Uw heilige de verderving zie.
Als de dood mij aankijkt, dan kan het heel niet, maar als de Heere zegt: Zo doe Ik het met jou en met al Mijn volk, dan kan het wel en wordt bewaarheid dat God de Rotssteen mijn harten is en mijn deel in eeuwigheid. Het gaat dikvnjls als met kleine jongens, die willen altijd winnen. Maar wij zitten zo te tobben, omdat we het moeten verhezen. God moet het wiimen en daarom: Mijn God, U zal ik eeuwig loven, Omdat Gij 't hebt gedaan. Dat God moge worden . verheerlijkt. Verlustig U dan met blijdschap in de Heere.
Na beëindiging door Ds. Mallan met dankgebed wordt de begrafenisstoet geformeerd. Achter de lijkwagen gaan de catechisanten, de hoogste klassen van de school, de gemeenteleden en belangstellenden, elf volgwagens en ongeveer 120 particuliere auto's. Grote bussen brachten de ouderen naar het kerkhof om de geliefde dode de laatste eer te bewijzen. Alle verkeer stond in Gouda stil doordat de 2V2 kilometer lange stoet moest passeren om een koningskind ter aarde te bestellen.
In de aula op de begraafplaats kon plaats worden genomen door hen, die door koude of door ouderdom niet naar het graf konden. Er was een uitstekende geluidsinstallatie aangebracht, dus alles wat bij de groeve werd gesproken, kon duidelijk worden verstaan.
Allereerst spreekt hier Ds. van Beek over: En Zijn dienstknechten zullen Hem dienen. Het hemels Jeruzalem werd gezien, waarin het volk des Heeren, afgezonderd door een eeuwige afzondering, de Heere eeuwig mag dienen. Dr. S. heeft de volle Raad Gods verkondigd, niets achterhoudend. Van Dr. S. onze leermeester, hebben we 2 jaar les gehad. Men zei dat hij een harde man was. Hij is nooit hard tegen mij geweest. Hij liet het aan ons over hoe ver met de lessen te gaan. Hij heeft de goede strijd gestreden, waartoe hij geroepen was. Spreker citeert wat de catechismus zegt: Die al Zijne en mijne vijanden in de eeuwdge verdoemenis werpen zal. Wat hebben we met zijn woorden gedaan? Voor alle gemeenten heeft hij Gods vrije genade voorgesteld.
Geliefde weduwe, met welwillendheid ben ik, als student, altijd ontvangen, aan Uw tafel ge zeten, in de gemeente te Gouda gecatechiseerd.' Mevrouw, U heeft het nu zwaar. De Heere moge U sterken en schragen in de moeilijke dagen en U die genade schenken die niemand missen kan. Ook de dienstbode Cor wordt met hartelijke woorden toegesproken.
Dat het met de gemeente Gouda mocht gaan als in Opheusden, om spoedig de man Zijns Raads te mogen ontvangen.
Met weemoed in het hart spreekt Ds. Pannekoek naar aanleiding van 2 Cor. 5:1: ant wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben; een huis, niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen. Memoreert dat we voor kort op de kerstdagen het heugelijke feit hebben mogen herdenken dat de Zone Gods op aarde is gekomen, de menselijke natuur heeft aangenomen, opdat daardoor 's HEEREN volk in de eeuwige heerlijkheid kan worden opgenomen om Hem eeuwig te loven en te prijzen. In dat huis Mijns Vaders zijn vele woningen, anderszins zo zoude Ik het u gezegd hebben, Ik ga heen om u plaats te bereiden. Spreker was innerlijk verblijd er van te mogen gewagen dat hij met sterke liefdebanden aan Dr. S. was verbonden, banden, die door de dood niet verbroken kunnen worden. Dr. S. zal nog blijven spreken nadat hij gestorven is en mocht de Heere daartoe Zijn Woord zegenen.
Student De Groot heeft het zich niet voor kunnen stellen dat Dr. Steenblok zo spoedig nog afgelost zou worden van zijn post. Maar is zeer verblijd dat het de Heere heeft behaagd hem in de ruimte te stellen. Spreekt over de troost van het eeuwige leven. Dat, nademaal ik nu het beginsel der eeuwige vreugde in mijn hart gevoel, ik na dit leven volkomen zaligheid bezitten zal, die geen oog gezien, geen oor gehoord heeft en in geen 's mensen hart opgeklommen is en dat, om God daarin eeuwiglijk te prijzen. Dat deze roepstem, de mens gaat naar zijn eeuwig huis, aan het hart moge worden geheiligd.
Ouderling Smit, met de andere kerkeraadsleden diep bedroefd, zegt dat de gemeente van Gouda 20 jaar lang Dr. S. als leraaar heeft mogen hebben. 20 Jaar lang onder de verkondiging van het evangelie heeft mogen zitten. Dominee zelf heeft zo dikwijls aan een geopende groeve gestaan en gezegd met de apostel Paulus: dat de bezoldiging der zonde is de dood, maar de genadegift Gods is het eeuwige leven door Jezus Christus onze Heere. Dat we de sprake, die er van deze geopende groeve uitgaat, mogen horen en ter harte mogen nemen. Als we die kerkeraadsleden zien, moeten we er aan denken, hoe die aan Dr. Steenblok's zijde hebben gestaan, hebben geleden en gestreden, zijn dienst lichter hebben gemaakt en zijn taak niet hebben verzwaard.
Een bejaarde broeder van de overledene danktn voor de betoonde belangstelling.
Een woord van lof past de regelingscommissie, die alles in de kerk en er buiten goed deed verlopen, ook aan het adres van Politie en personeel van de begraafplaats en bedienaren, voor de goede regeling van het verkeer en de goede orde betoond bij de teraardebestelling.
Voor de weduwe moge het een troost zijn dat het alleen het stoffeijk omhulsel is van de dierbare dode, dat zij moest achterlaten. Want de vertroosting dat haar man thans de stem paart in de lofzang der gezaligden, moge de boventoon voeren.
We denken wel eens, hoe het toch kwam, dat enige overleden leraars Dr. Steenblok zo hoog hadden staan? Door de Waarheid, die hen samenbond en die ze wilden doen zegevieren!
DAAROM werd Dr. Steenblok, als er iets belangrijks moest gebeuren, de zorg hiervan opgedragen. Als zijn adviezen werden opgevolgd, de gemeenten zijn er niet anders dan wèl bij gevaren, werden zijn waardevolle adviezen niet opgevolgd, het is niet anders dan dikwijlks groot nadeel geweest.
DAAROM werd destijds, als we ons niet vergissen op voorstel van Ds. G. H. Kersten, met algemene stemmen Dr. Steenblok tot docent aan de theologische school benoemd.
Op verzoek van Ds. Fraanje werd hem toen staande toegezongen de zegenbede Ps. 134:3: es Heeren zegen op U daal’.
DAAROM werd hij destijds ook hoofdredacteur van DE SAAMBINDER.
DAAROM werd na het overlijden van Ds. G. H. Kersten besloten geen andere docent naast Dr. S. te benoemen.
DAAROM schreef Ds. G. H. Kersten, wanneer het ging over dogmatiek: „Een woord van oprechte dank betaamt mij aan Dr. C. Steenblok, die zo vriendelijk was dit werk te overzien." En als Ds. G. H. Kersten waarschuwt tegen het Barthianisme, in ons land met name door Dr. Niftrik voorgedragen en zegt: „Schier geen oude ketterij of zij is in de dogmatiek van Karl Barth in een nieuw kleed verschenen" en als Ds. G.H.K. spreekt over het verbond der genade, dat wordt ontzenuwd, dan zegt Ds. K.: „Na de door mij tegen deze nieuwe voorstelling aangebonden strijd heeft ZEER TOT MIJN BLIJD SCHAP, Dr. C. Steenblok in „DE SAAM BINDER" dit (de bedriegelijke gronden) aangetoond met een beroep op Gods Woord en op tal van onze allerbeste oude theologen.”
Dat genoemde leraren Dr. S. zo achtten kwam doordat het een man was „uit één stuk", hij was niet dubbelhartig in zijn wegen. Na het overlijden van Ds. Kersten en Ds. Fraanje is het misgegaan. Wat een smaad en verachting is hem aangedaan. Aan hem is bewaarheid: De wereld zal U haten. Ondank verkreeg hij, ook uit eigen kring. Dat was juist zo smartelijk!
Zelfs de man mijns vredes, op wie ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzenen tegen mij grotelijks verheven. De schutters hebben hem wel bitterheid aangedaan en beschoten en hem gehaat, maar zijn boog is in stijvigheid gebleven en de armen zijnef handen zijn gesterkt geworden door de handen van de Machtige Jacobs. Dr. Steenblok torste een zware last. Noemde men hem daarom misschien wat hard of stug? We denken in dit verband aan Arminius en Gomarus. Als de gladde Arminius sprak, was zijn voordracht een waterval, waar een ieder met graagte en met open mond naar zat te luisteren, hij had de beste dominees nog aan zijn zijde en die hadden hem niet door. Maar als de stugge Gomarus sprak, dan luisterde men verveeld of vielen de hoorders in slaap. De tijd heeft echter uitgewezen, dat Arminius vele dwahngen had en Gomarus zegevierend uit de strijd kwam.
We denken aan Ds. C. v. d. Oever, van wie staat opgetekend:
Door velen teer bemind, door meer nog zeer gehaat. We denken aan wat Piet de Bruin over het scheiden van Ds. van Dijke (1860-1936) schreef:
Hij heeft zo veel gearbeid en geleden; is door, wie hem niet kende, wreed gehoond, maar heeft volhard en tot het eind gebeden. Ook voor hen die hem
met ondank hebben beloond.
Afgezet en toch niet afgezet, net als Ds. Ledeboer. God geeft getuigenis aan zijn eigen werk. Nederland zal weten dat er een profeet in Zijn midden is geweest, die Gods eer gezocht heeft en het welzijn van Sion heeft beoogd.
Dr. S. is nu boven alle verachting verheven. Doodstrijd heeft hij eigenUjk niet gehad. Is door God weggenomen, er was geen tijd om afscheid te nemen van zijn vrouw, kerkeraad, gemeente, vrienden en kennissen. Die hem van nabij kenden wisten wel dat er achter zijn natuur een opdragen van de belangen van de gemeenten verborgen lag.
Het leven en de werkzaamheden roepen. Gods Rijk roept om te arbeiden. De Heere heeft toch Zijn dienstknechten een last op de schouders gelegd. Het werk, dat Dr. Steenblok voorstond, moet worden voortgezet tot de jongste dag.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1967
De Wachter Sions | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1967
De Wachter Sions | 4 Pagina's