Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Otto J. de Jong hecht grote waarde aan de regionale kerkhistorie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Otto J. de Jong hecht grote waarde aan de regionale kerkhistorie

Amsterdamse kerkhistoricus volgde Van Itterzon op

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Velen in de tuin der Nederlandse kerk (historie) kennen de naam en de persoon van prof. dr. G. P. van Itterzon, sinds september van dit jaar emeritus-hoogleraar in de kerkgeschiedenis vanaf het jaar, waarin Karel de Grote zich tot keizer liet kronen, en in wat wijdlopig heet: „de leerstellingen der christelijke godsdienst" ofteweldogmengeschiedenis. Van Itterzon kent men, dat kan gerust zo worden gesteld. Hij had eigenlijk al vorig jaar zijn ambt moeten neerleggen (aangezien 70 jaar de gebruikelijke leeftijd is om met emeritaat te gaan en prof. Van Itterzon op 11 december a.s. reeds 72 jaar hoopt te worden), maar er was geen opvolger.

Dat lijkt merkwaardig, wanneer men er van uit gaat, dat er nogal wat theologen een kerkhistorisch specialisme kiezen voor hun proefschrift. Zelfs de advertenties o.a. geplaatst in diverse theologische tijdschriften, vermochten niet direkt stapels sollicitaties van zeer geschikte kandidaten op te leveren. Toch is de vakante leerstoel sinds september j.l. weer bezet door de persoon van prof. dr. Otto J. de Jong, thans nog woonwachtig in Amsterdam (Buitenveldert). Wie is deze nieuwe man, die buiten de kring der vakgeleerden nog niet zo'n grote bekendheid geniet? Wij zijn het hem zelf gaan vragen. Hij huist ergens op de zestiende etage van Transitorium II, een monsterachtig groot betonnen gevaarte, dat uitsteekt boven de al even grote en kille bouwsels die ooit samen het nieuwe Utrechtse universiteitscentrum „De Uithof" moeten gaan vormen.

Zwingli
Prof. De Jong heeft een ruime kamer met fraai uitzicht, soms zelfs op Amsterdam, en zijn kamerwanden worden o.a. gesierd met een portret van de Zwitserse hervormer Zwingli. Daarmee wil niet gezegd wezen, dat zijn voorkeur speciaal naar deze voorloper der vrijzinnige protestanten zou uitgaan, gesteld al dat deze laatsten zich terecht OP DE MAN UIT O.A. Maria Einsiedeln beroepen. Dr. De Jong haast zich, uit te leggen, dat hij ook Calvijn een plaats aan zijn kamerwand gunt, maar het juiste portret van de Geneefse hervormer was nog niet beschikbaar. Tussen een boterham en een beker koud water door vertelt dr. Otto de Jong ons op gemakkelijke wijze zijn levensverhaal. Sommige onderdelen ervan zijn wat algemeen bekend. Zo het gegeven, dat de veel gebruikte „Geschiedenis der kerk" van H. Berkhof door De Jong is bewerkt en herschreven. Zo ook, dat hij met o.a. de Nijmeegse historicus — thans overleden — L. J. Rogier en anderen meewerkte aan Aulaboek nummer honderd, de Geschiedenis van de Kerk, en dat van zijn hand binnenkort bij Callenbach in Nijkerk de „Nederland.se Kerkgeschiedenis" zal verschijnen. Voor de rest weet men echter niet zo veel van de nieuwe Utrechtse kerkhistoricus. Welnu, Otto J. de Jong werd in 1926 in Culemborg — zelf spreekt hij herhaaldelijk en kennelijk met voorkeur over Kuilenburg — geboren en deed in 1944 eindexamen gymnasium. Een van zijn leraren was de latere Utrechtse historicus dr. C. D. J. Brandt, aanvankelijk mediaevist, maar daarna hoogleraar in de geschiedenis van de 20e eeuw.
Na zijn gymnasiale opleiding zou De Jong geschiedenis of theologie gaan studeren. Het werd theologie en wel in Groningen. Dat was ver van huis, maar de keuze was gemotiveerd. Otto de Jong was sterk geïnteresseerd in kerkmuziek en liturgische vraagstukken. En waar kon men in de naoorlogse jaren dan beter terecht, dan in de Martinistad, waar toen de grote magister Gerardus van der Leeuw doceerde, de bekende godsdienstfenomenoloog? De Jong toog derhalve oostwaarts. Helaas trof hij het niet erg, want prof. Van der Leeuw was inmiddels minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen geworden (van 1945 tot 1946). Wel trof De Jong nog de kerkhistoricus J. Lindeboom (Erasmus-specialist) en dogmaticus Th. L. Haitjema aan, maar of hij hem wezenlijk beïnvloed hebben durfde hij niet te zeggen.

W. J. Kooiman
In 1946 studeerde De Jong ook in Amsterdam, waar toen zojuist de kort gelegen overleden prof. dr. G. C, van Niftrik de eerste Hervormde kerkelijke hoogleraar was aan de Universiteit van Amsterdam. In deze jaren pendelde De Jong, die ook nog kerkorganist was in Culemborg, naar Amsterdam, maar in 1949 kon hij met een beurs van de toen pas opgerichte Wereldraad van Kerken een jaar in Bazel theologie studeren. In die dagen gaf de bekende Karl Barth juist een privatissimum — college over de nauw met elkaar verweven Franse en Nederlandse geloofsbelijdenissen, wat voor de Nederlanders, die toen in Zwitserland studeerden, gold als een waar buitenkansje. Na zijn terugkeer deed De Jong in 1950 zijn kerkelijk examen in 1950 en in 1953 volgde het doctoraal, met als hoofdvak de kerkgeschiedienis (bij de Lutherse prof. dr. W. J. Kooiman). Zijn andere doctoraalvakken waren Dogmatiek (Van Niftrik) en Nieuwe Testament (J. N. Sevenster), Kort daarna kwam een promotieonderwerp in zicht. Prof. Kooiman vond namelijk, dat de kerkhistorie van Culemborg beslist meer aandacht verdiende, dan ze tot op dat moment gekregen had en De Jong kon er niet onderuit, temeer, daar het onderwerp ook zelf zijn belangstelling had. Ondertussen was drs. De Jong in 1953 vicaris geworden in Eindhoven, waar hij vooral belast was met het geven van godsdienstonderwijs, en in 1955 nam hij een beroep aan naar de Groningse Hervormde gemeente van Niewolda (in het Oldambt), gelegen in een vrij onkerkelijke streek. Uit deze tijd, die hij erg plezierig vond, heugt De Jong zich met name zijn werk als scriba van de classis Winschoten. Het classicale werk deed het, volgens onze gesprekspartner, in die dagen daar erg goed, er was veel meeleven en men wist wat er op de generale synoden gaande was, omdat in kleiner verband de zaken intensief waren doorgepraat.

Promotie
Daarnaast vond ds. De Jong tijd om zijn proefschrift „De Reformatie in Culemborg" te voltooien en uiteraard trad W. J. Kooiman in Amsterdam als promotor op. Niewolda was echter geen eindstation. Aan de Groningse universiteit kwam een part-time plaats vrij voor een studentenpredikant, die ongeveer drie dagen per week aan dit werk zou moeten besteden en de rest van de tijd aan een kleine gemeente. Zo nam dr. De Jong een beroep aan naar Ten Boer en van 1961 tot 1964 had hij zo een dubbele functie. In dat laatste jaar werd hij, mede dank zij de kerkhistoricus W. F. Dankbaar, benoemd tot lector in de Nederlandse kerkgeschiedenis. Dat was toen een vrij unieke zaak, omdat aan de universiteiten de vaderlandse kerkgeschiedenis meestal werd overgelaten aan de desbetreffende kerkelijke hoogleraren. De colleges van De Jong „ressorteerden" eigenlijk onder de kerkelijke hoogleraar A. F. N. Lekkerkerker, maar hij werd niet door een kerk benoemd. De openbare les, waarmee De Jong de Wetenschap als beroep aanvaardde, ging over de Beeldenstorm, die hij vooral zag als regionaal beperkt en tegens voor een deel als een generatieconflict. N.a.v. deze rede kreeg hij nogal wat weerklank, ook kritische. Tevens werd hier de basis gelegd voor zijn steeds groeiende belangstelling voor regionale (kerk)geschiedschrijving, tegenover het nog sterk overheersende Hollando-centrisme.

Regionale historie
Deze belangstelling brengt hem er ook toe, mee te werken aan een boek over de kerkgeschiedenis van Overijssel. In dit verband vallen dan ook de namen van «en aantal „profane" historici, die sterk geijverd hebben voor de geschiedenis van de rest van ons land. Te denken valt aan mannen als W. Jappe Alberts, die in Utrecht tot voor enkele jaren een leerstoel bekleedde in de regionale geschiedenis van Oost-Nederland en het Duitse grensgebied. Een ander, die op dit terrein, meer toegespitst op de agrarische geschiedenis, werkzaam is, is de in Wageningen docerende prof. B. Slicher van Bath. Prof. De Jong weet zich enigermate met hun werk verwant.

Amsterdam roept
Ondertussen werd de Groningse lector niet lang met rust gelaten. Zijn Amsterdamse leermeester W. J. Kooiman werd ernstig ziek. Kooiman doceerde voorheen kerkgeschiedenis (de gehele periode) en de andere Lutheraan, C. W. Mönnich, dogmengeschiedenis. Mede door Kooimans ziekte kwam men tot een nieuwe opzet, zodat de constructie vervolgens er zo uit zag, dat Kooiman beide onderdelen ging doceren vanaf het jaar 1500 en Mönnich alles, wat daarvoor lag. De Jong werd na het overlijden van prof. Kooiman diens opvolger, maar kreeg ook de leerstoel van W. F. Golterman (Oecumene en kerkgeschiedenis van de 20e eeuw) voor een deel onder zijn hoede: de 20e eeuw. „Oecumene" kwam aan de wetenschappelijk hoofdmedewerker dr. W. Nijenhuis, de Calvijnkenner.

lltreeht
Zo had prof. De Jong een veelzijdige leerstoel, maar zijn eigen speciaal op de Nederlandse kerkhistorie gerichte belangstelling kon minder aan bod komen. Toch zag het er geenszins naar uit, dat hij al spoedig weer Amsterdam zou verruilen voor Utrecht. Weliswaar vindt hij het een goede zaak, dat er advertenties worden geplaatst voor hoogleraren, zodat men niet alleen zelf kan solliciteren, maar ook de faculteit op anderen attent maken, maar zelf heeft hij niet direct hierop gereflecteerd. Daar kwam bij, dat men in Utrecht langdurig bezig geweest is om de zeer bekwame Nederlander Heiko A. Oberman, die voorheen in de VS en nu in Tubingen doceert, naar de Domstad te krijgen. Obermann weigerde echter. Ook andere kandidaten lieten het afweten of werden niet de juiste man op de juiste plaats geacht. Tenslotte werd een beroep op Otto de Jong gedaan. Deze vertelde, dat hij nogal geaarzeld had, maar alles tegen elkaar afwegend toch besloot, voor Utrecht te kiezen. Daarbij overwoog hij, dat het voor een Hervormde kerkhistoricus wat ontplooiing op langer terrein niet zo gunstig was aan de Amsterdamse universiteit, omdat vele studenten daar voor hun doctoraal e.d. toch weer bij hun eigen kerkelijke (Lutherse, doopsgezinde) hoogleraren terechtkomen. Ook de opbouw van de studie vond De Jong in Utrecht aantrekkelijker, vooral na het kandidaats.

Klimaat
Op onze vraag, of zijn komst in Utrecht hem nogal wat (schrik)reacties heeft opgeleverd, ontkent hij dit. Ons argument, dat men als opvolger van de Confessionele prof. Van Itterzon mogelijk liever een uitgesproken „Bonder" of duidelijk „Confessioneel" had gezien, zegt dr. De Jong niet zoveel. Hij zit hier immers niet als kerkelijk hoogleraar. Bovendien is er echt geen sprake van grote klimatologische verschillen tussen Utrecht en Amsterdam. De links-radicale G. H. ter Schegget promoveerde wel in Amsterdam, maar zijn geestverwant W. A. de Pree in Utrecht! (Naar onze smaak gaat dit verweer niet helemaal op; de „ligging" van Amsterdam is toch wel anders dan die van Utrecht, al betreft het inderdaad geen kerkelijk opdracht).

Dubbelfaculteit
In Utrecht heeft De Jong ook te maken met de wat merkwaardige constructie van een theologische dubbelfaculteit: sinds 1970 is een „gentlemen's agreement" van kracht voor vijf jaar, gedurende welke tijd de Katholieke Theologische Hogeschool Utrecht (KTHU) is opgenomen in de faculteit, zulks in afwachting van een definitieve regeling. Dat betekent voor kerkgeschiedenis bijv. concreet, dat de studenten in principe zelf kunnen kiezen, of zij de colleges van De Jong volgen of van zijn r.k. collega prof. dr. J. A. de Kok. In de praktijk komt het toch veelal erop neer, dat de r.k. studenten voor De Kok kiezen en de anderen voor De Jong, maar dat is niet per se noodzakelijk. Ons gesprek komt ook op de eigen taak van de diverse kerkhistorici, verdeeld over de verschillende universiteiten. In Leiden is de mediaevist C. C. de Bruin werkzaam met zijn grote kennis van de middeleeuwse Bijbelvertalingen. Augustijn van de VU is erg geïnteresseerd in de figuur van Erasmus, Plomp in Kampen is vooral de man van het kerkrecht. Van 't Spijker in Apeldoorn van de Straatsburgse reformatie. Ieder heeft zo zijn eigen studie-objecten. Daarover is trouwens vrij intensief contact met de vakgenoten. Voor Utrecht ziet De Jong zeer duidelijke opdracht in de bestudering van de Nadere Reformatie en mogelijk ook die van de 19e eeuw, al is dat ook een zaak van de kerkelijke opleidingen. De Jong zelf werkt naast zijn al genoemde boek ook mee aan publikaties op het terrein van de Groningse en Gelderse kerkhistorie, terwijl zijn collega (kerkgeschiedenis tot 800) G. Quispel zich beijvert om na te vorsen welk een belangrijk centrum van beschaving de Utrechtse Domschool is geweest.

Polarisatie
Tenslotte komen nog wat algemene kerkelijke zaken aan de orde, o.a. de huidige polarisatie. Als historicus kan De Jong er weinig zinnigs over zeggen, al meent hij wel, dat er in het verleden wel ergere polarisaties zijn geweest. Hij stelt vast, dat er van de sterke naoorlogse hoop op herleving niet veel is overgebleven, maar wil zich niet zonder meer vastpinnen op een of andere positie, noch die van bijv. het Getuigenis, noch die van de verklaarde tegenstanders hiervan. Daarvoor lijkt De Jong teveel (kerk)historicus, althans minder kerkelijk partijpolitiek actief dan sommigen van zijn collega's. Voorlopig moet hij zich inwerken in de Utrechtse situatie en bovendien wacht hem opnieuw een oratie, die hij moet voorbereiden. En daarna? Dan horen we nog wel eens nader van prof. dr. Otto J. de Jong, die tot op heden in Amsterdam een onbezette leerstoel achterliet.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 15 november 1972

Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's

Otto J. de Jong hecht grote waarde aan de regionale kerkhistorie

Bekijk de hele uitgave van woensdag 15 november 1972

Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's