Gedenken op de fusilladeplaats
Geweerschoten klonken; zes jonge levens werden afgesneden. Philip de Leeuw was een van de slachtoffers van een Duitse wraakactie tussen Veenendaal en Rhenen. Gisteren, precies 68 jaar na de moord, kwam zijn weduwe de slachtoffers gedenken.
Achttien dagen was Betty Bausch-Polak in Nederland. Gisteravond vloog ze terug naar Israël. „Met een tussenlanding, want vanwege de raketten uit de Gazastrook is de aanvliegroute veranderd.”
Maar eerst kwam ze naar Veenendaal om leerlingen van het Ichthus College te vertellen over de oorlog en samen met hen te staan bij het gedenkteken op de plaats waar haar man werd neergeschoten.
„Mijn doel”, zegt de 93-jarige weduwe tegen de derde- en vijfdeklassers, „is de jeugd ervan bewust te maken wat discriminatie doet; als hele groepen over één kam worden geschoren.” Zelf leerde ze, dankzij twee Duitse vrienden die ze na de oorlog kreeg, diezelfde les: niet alle Duitsers waren slecht.
Dat het in dat land misging, had ze al vroeg in de gaten. „Doe toch uit”, zeiden mensen als Hitlers geschreeuw uit de radio klonk. „Maar ik vond dat we moesten weten wat er gaande was. De Joden waren de ratten die vernietigd moesten worden, zei Hitler. Sommigen vonden dat we dat niet zo letterlijk moesten nemen, maar ik was er niet gerust op.
We zaten in 1938 in de bioscoop toen op het scherm het nieuws verscheen dat Hitler en de Britse premier Chamberlain een pact hadden gesloten. In die volle zaal ben ik met nog enkele anderen opgestaan en heb geschreeuwd: Weg met Hitler! Weg met Chamberlain!”
Onderduikers
Toen haar vriend Philip de Leeuw tijdens de mobilisatie de leiding kreeg van een detachement aan de grens bij de Dinxperlo, „zat hij daar zo eenzaam en akelig, dat we maar zijn getrouwd en in dat dorp gingen wonen.” In de meidagen van 1940 diende Philip als luitenant op de Grebbeberg.
Tijdens de oorlog kregen de Joden het steeds benauwder. „Mijn man kreeg het advies in krijgsgevangenschap te gaan; dat was veiliger dan bij andere Joden in een getto te gaan wonen. Maar we wilden naar Engeland. Dat hebben we drie keer geprobeerd. Een van de boten die we in de duisternis misten, is tijdens de reis getorpedeerd, waarbij alle opvarenden omkwamen.”
Het echtpaar De Leeuw besloot bij de Joodse psychiatrische inrichting in Apeldoorn te gaan wonen: daar zou een wegvoering niet plotseling gebeuren, zodat ze nog zouden kunnen onderduiken. Een schuiladres hadden ze achter de hand.
„Toen de Duitsers de inrichting in januari 1943 leeghaalden –bewoners en personeelsleden zijn vergast–, doken we onder in Laren.” Later kregen ze onderdak in Twello, Den Haag, Amsterdam, Lage Vuursche, Hilversum „en nog veel meer plaatsen.” Philip de Leeuw heette nu Philip van Andel, en Betty de Leeuw werd Jo Mus. „Daar oefenden we op, zodat we de valse gegevens rap konden noemen en ook een valse handtekening konden zetten. Verschillende keren ben ik ternauwernood aan arrestatie ontsnapt.”
Gevangen
In Bilthoven konden ze op hetzelfde adres terecht. „Philip werd administrateur in de Werkplaats, de school van Kees Boeke, en ik werkte als dienstbode. Mijn man werd hoofd van een knokploeg. Tijdens een aanslag op de spoorbaan –bedoeld om de aanvoer naar V1- en V2-installaties te belemmeren– werden ze door Duitsers overvallen. Philip wist te ontkomen, maar een jonge jongen die in Duitse handen viel, heeft namen en adressen genoemd. ’s Avonds werden we allebei gearresteerd en opgesloten aan het Wolvenplein in Utrecht.
Philip is tijdens de verhoren zwaar mishandeld, maar hield zich fantastisch. Nederlandse bewakers riskeerden hun leven door zijn briefjes bij mij te bezorgen. Zo wist ik dat hij had gezegd dat hij me nauwelijks een jaar kende. Dat ik zijn vrouw was, had hij niet gezegd, en mijn trouwring had ik vanwege de veiligheid allang afgedaan. Tijdens mijn laatste verhoor zei ik dus ook dat ik hem nog maar kort kende.
Op een koude novembermorgen in 1944 werd ik vrijgelaten. Maar ik wilde niet weg, want daardoor was ik het contact met Philip kwijt. Ik bleef nog een tijd voor de deur hangen, totdat een goedwillende Duitser aandrong: Je moet nu gaan; je bent nog jong en hebt nog een heel leven voor je.”
Hol van de leeuw
Ze had een papier gekregen waarop stond dat ze onschuldig en vrijgelaten was. Daarmee voelde ze zich veilig op straat. Voor een wolfabriek fietste ze grote afstanden door Oost-Nederland om wol tegen voedsel te ruilen. „Ik had mezelf erin getraind nooit angst te laten blijken.”
Tijdens haar tochten bezocht de orthodox-Joodse vrouw vaak protestantse kerken. „Ik heb veel aan de gebeden en gezangen gehad.”
Ze was na haar gevangenschap teruggegaan naar Bilthoven. „Ik dacht: Ik moet weten wat er met Philip is gebeurd. Ik wist dat zijn bril kapotgeslagen was, dus ik ging met een nieuwe bril naar de gevangenis in Utrecht. „Die kunnen we niet aan hem geven, hij is weggehaald”, zei het personeel echter.”
Ze werd naar de Sicherheitsdienst aan de Maliebaan verwezen, en ze ging, naar het hol van de leeuw. Toen de hoogste officier vriendelijk zei dat ze kon gaan zitten, wist ze dat het mis was. Hij deed uit de doeken dat er op de Veluwe op een Duitser was geschoten, en dat er daarvoor represailles waren geweest. Philip was tegelijk met andere gevangenen doodgeschoten.
Met de wetenschap weduwe te zijn, verliet de 25-jarige Betty het SD-bureau. Maanden later, na de Bevrijding, ging ze in Amersfoort naar de politie en die wist te achterhalen waar haar man was omgebracht. Liftend wist ze de gemeente Rhenen te bereiken, waar ze het tijdelijke graf bezocht. Later is De Leeuw overgebracht naar het ereveld bij Loenen.
Eén woord genoeg
Twee weken na de Bevrijding ging Betty aan de slag op het ministerie van Landbouw. In 1961 hertrouwde ze. „Dat had niet gekund met een man die de verhalen over de oorlog snel zat zou zijn. Maar mijn tweede man had ook het nodige meegemaakt: gespioneerd tijdens de oorlog, verraden, in Kamp Amersfoort mishandeld. Als hij moeilijk sliep en op andere momenten hadden we aan één woord genoeg.”
Ze reisden vaak naar Israël. „Mijn zus was in Kamp Bergen-Belsen terechtgekomen, maar ontkwam aan de dood: toen enkele honderden Joden naar Palestina mochten tijdens een uitwisseling met Duitsers die uit dat land moesten vertrekken, was Lies een van de drie verpleegsters die de groep mochten begeleiden.
Ze woont er nog, 90 jaar oud. In januari hoop ik naar Amerika te gaan, waar ik een van de 230 genodigden tijdens de honderdste verjaardag van mijn broer ben. Kennelijk zijn we een sterk geslacht. Onze ouders zijn echter niet oud geworden; ze werden omgebracht in Sobibor. Ook mijn schoonouders kwamen om.
We kochten in 1981 een huis in Eilat. In Nederland hadden we ons adres in Den Haag-Kijkduin. Mijn man is op 69-jarige leeftijd aan de gevolgen van de oorlog overleden. Op aandringen van mijn beide zoons heb ik toen een huis gekocht aan de weg waar zij woonden: de Bermweg in Capelle aan den IJssel.”
Bausch’ oudste zoon overleed in juli dit jaar. „Vanwege zijn ziekte ben ik vaak naar Nederland gekomen, maar ik ben er doorgaans ook op 4 mei –dan bezoek ik de herdenking op ereveld Loenen– en op 20 november – dan ga ik naar het gedenkteken in Rhenen.”
Gastlessen in Duitsland
”Bewogen stilte”, heet het boek waarin Betty en Lies hun oorlogservaringen vastlegden. Het verscheen ook in het Duits en het Hebreeuws.
Lange tijd had Betty niet over haar oorlogservaringen willen praten. Na een tv-interview besloot ze gastlessen te gaan geven. „Ieder jaar ga ik naar Duitsland. In april hoop ik daar in tien dagen tijd zeven scholen te bezoeken. Er wordt muisstil geluisterd, en na afloop willen al die kinderen ons boek kopen. Het ontroerende vind ik dat ze vaak ook een exemplaar voor hun ouders of grootouders kopen. Die moeten ook weten wat er gebeurd is.”
Gefusilleerd op 20 november 1944
- Ds. B. J. (Bas) Ader, hervormd predikant in Nieuw-Beerta, 34 jaar.
- V. A. G. (Vic) van den Bergh, student rechten, 26 jaar.
- P. J. (Pieter) ter Beek, student, 24 jaar.
- Ph. (Philip) de Leeuw, econoom, 30 jaar.
- Th. J. (Tom) Lambrechtsen van Ritthem, student aan de Zeevaartschool, 22 jaar.
- J. J. (Jan) van der Munnik, student aan de Zeevaartschool, 20 jaar.
Weduwe Jo Ader-Appels beschreef de oorlogsjaren in het boek ”Een Groninger pastorie in de storm”.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 21 november 2012
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 21 november 2012
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's