Leven in dienst van het Joodse volk
Al meer dan dertig jaar spant hij zich onvermoeibaar voor de belangen van de Joodse staat in. Het Israëlisch-Palestijns conflict loopt als een rode draad door zijn leven. CIDI-directeur Ronny Naftaniel: „Ik koester nog steeds de naïeve hoop dat ik iets van een oplossing mag meemaken.
Het jaartal prijkt prominent op de deur van zijn kantoor: 1948. Het jaar waarin David Ben Gurion de historische woorden uitspreekt: „Zodoende zijn wij, leden van de Volksraad, vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap in het land Israël en de zionistische beweging, hier vergaderd om op de dag van de beëindiging van het Britse mandaat over het land Israël, gesteund door ons natuurlijke en historische recht en gemachtigd door de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de vestiging van een Joodse staat in het land Israël die de naam Israël zal dragen, af te kondigen.”
Het jaar 1948 is niet alleen het moment waarop de moderne staat Israël wordt geboren, maar ook het jaar waarin Ronald Maurice Naftaniel in Amsterdam het levenslicht ziet. Ondanks zijn inmiddels gevorderde leeftijd is het altijd Ronny gebleven, al was het alleen maar ter onderscheid van een andere Ron in de familie.
Ronny Naftaniel groeit op in een liberaal Joods milieu. Het geloof speelt nauwelijks een rol. De zaterdag geldt als een gewone dag en de synagoge ziet hij zelden vanbinnen. Een bewuste terugkeer naar zijn Joodse identiteit beleeft Naftaniel begin jaren zeventig. De periode waarin de tot dan toe vanzelfsprekende Nederlandse steun aan Israël in toenemende mate ter discussie komt te staan. In 1973, ten tijde van de Arabische olieboycot, richt de student bedrijfseconomie daarom de Werkgroep Israël op. Een jaar later roept Bob Levinsson het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) in het leven. In 1976 treedt Naftaniel in dienst van het CIDI. Daarmee is zijn leven voor de komende decennia gestempeld. Sinds 1980 zwaait hij de scepter over de in Den Haag gevestigde organisatie.
In het CIDI-kantoor, op een steenworp afstand van het statige Hotel Des Indes, is het spitsuur. Imam Haitham al-Haddad wil naar Nederland komen. De islamitische geestelijke wordt van opruiing en haatzaaierij beschuldigd, en daarom komt het CIDI direct in het geweer.
Naftaniel verontschuldigt zich als hij tijdens het interview weer even snel achter zijn computer duikt om nieuw binnengekomen informatie te checken. Als zijn mobieltje voor de zoveelste keer gaat. Als een medewerkster binnenvalt om de stand van zaken te melden.
„Je gaat toch geen man die haat verspreidt uitnodigen?” vraagt Naftaniel zich hardop af. Hij steekt zijn handen enigszins vertwijfeld in de lucht. Zijn telefoon gaat. „Uitspraken van Haddad uit 2001? Ik wil recenter materiaal hebben.”
Wordt u er niet moe van om voor de zoveelste keer in de media het standpunt van het CIDI uit te dragen?
„Nee. Ik word wel moe van het conflict. Het wordt maar niet opgelost. Mensen willen zich er ook niet meer in verdiepen. Vooral bij jongeren bespeur ik in toenemende mate een houding van: er zijn twee kijvende partijen, dus zullen er ook wel twee schuldigen zijn. Dat leidt tot veel misvattingen.”
Heeft u überhaupt ooit reële hoop op een oplossing van het conflict tussen Israël en de Palestijnen gehad?
„Toen de Osloakkoorden in 1993 werden gesloten, had ik het idee dat vrede binnen handbereik was. Die hoop is vervlogen. Toch koester ik de naïeve hoop dat ik iets van een oplossing mag meemaken. Dan is dit werk niet voor niets geweest. Tegelijkertijd: mijn rol is klein; ik kan geen vrede maken.”
Zijn telefoon rinkelt opnieuw. De kwestie rond imam Haddad gunt Naftaniel geen rust. Hij staart naar het scherm van zijn computer, tikt driftig op zijn muis. „Zó lastig als je geen Arabisch leest... Oh, hij zou hebben gezegd dat Joden biggetjes van varkens zijn. En babyaapjes. Nou ja, waar slaat dat nu weer op?”
Maakt het u na al die jaren nog uit wat men over u zegt of schrijft?
„Ik zou gevoelloos zijn als het me niets doet. Maar dat is niet echt van belang. Als de vijanden van Israël lelijke dingen over het Joodse volk zeggen, dan sla ik aan. Het lastigste vind ik overigens als mensen die het goede met ons voorhebben kritiek leveren.”
Geeft u eens een voorbeeld?
„Ik werd eens op de tv geïnterviewd over de vraag of Nederland de Joden excuus moest maken voor de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ik heb toen gezegd dat de Joden daar niet om zouden moeten vragen, maar dat er wel alle reden toe is. Nederlanders hebben tijdens de Jodenvervolging massaal weggekeken – en dat is soms erger dan dader zijn. Dat werd me toen erg kwalijk genomen.”
Wie is Ronny Naftaniel in één zin?
Naftaniel glimlacht, op zijn eigen minzame manier. „Iemand die uit een Joodse familie komt en die erg bevlogen is over zijn eigen achtergrond. Die zich voorgenomen heeft niet onverschillig toe te kijken, maar zich maximaal in te zetten voor de bescherming van de Joodse gemeenschap. Ik wil niet dat mijn volk nog eens zoiets als in 1940-1945 overkomt. Mijn leven staat in dienst van het voortbestaan van het Joodse volk.”
Wie is eigenlijk dé Jood voor u?
„Iedereen die zich Joods voelt en zegt dat-ie Joods is. Ik hanteer niet het halachische criterium (naar de Joodse rituele wet, RD) om te bepalen of iemand Joods is. Ik ben geen rabbijn.”
Wat betekent uw eigen Joods-zijn voor u?
Ronny Naftaniel denkt diep na. „Het betekent dat ik sta in een traditie van normen en waarden. Het betekent ook dat ik behoor tot een veel beproefd volk dat zonder de hoop te verliezen en met groot Godsvertrouwen heeft overleefd. Daar ben ik trots op.”
Godsvertrouwen... Gelooft u in God?
„Ik ben niet echt religieus.”
Niet écht religieus?
„In het Jodendom is dat altijd lastig. Mijn vier kinderen hebben allemaal hun bar mitswa of bat mitswa gedaan. We vieren de Joodse feestdagen, maar houden de sjabbat weer niet zoals orthodoxe Joden dat doen. Religie en traditie zijn zó met elkaar verweven. Maar het diepe vertrouwen dat God alles beschikt, vind ik te lastig.”
Wat gebeurt er met Ronny Naftaniel na zijn dood?
„Daar houd ik me niet zo erg mee bezig. Ik vermoed dat ik tot stof verga. En ik hoop dan dat ik een noot in de geschiedenis krijg als iemand die iets voor zijn volk heeft gedaan.”
U zegt ook wel gebeden, bijvoorbeeld bij het overlijden van dierbaren. Bidt u dan tot God?
Aarzelend: „Ik trek het bestaan van God niet in twijfel. En ik ben al helemaal niet antireligieus. In het Jodendom behoort het geloof in God tot de traditie. Daarom zeg ik dat gebed. Hetzelfde geldt voor de religieuze band die Joden met het land Israël hebben. Het is hun door God be- loofd en Mozes heeft hen ernaar teruggeleid.”
Zijn die religieuze argumenten voor u ook onderdeel van de legitimatie van de staat Israël?
„Ze zijn wel altijd de leidende drijfveer geweest. Het land heeft door de eeuwen heen tot het wezen van het Joods-zijn behoord. Niet voor niets bidden Joden met het gezicht naar Jeruzalem en wensen ze elkaar ”Volgend jaar in Jeruzalem” toe. Het land heeft altijd tot de kern van de traditie behoord.
Religie wettigt nog niet de aanspraak op het land. Die moeten we zoeken in het internationaal recht: het delingsplan van de Verenigde Naties uit 1947 en de uitspraak van de Volkenbond, in 1919, dat de Joden recht op een thuisland hadden.”
Veel christenen zien in de landbelofte aan Abraham wel degelijk dé legitimatie van de Joodse aanspraken op het land Israël.
„Ik kan dat wel begrijpen, want hun terminologie ligt heel dicht bij die van ons. Maar ik verschil op dit punt wel met hen van mening. Een definitieve claim kun je niet aan beloften ontlenen. Daar koopt een moslim niets voor.”
Is er ooit wel een moment geweest waarop u dacht dat een oplossing van het conflict tussen Israël en de Palestijnen dichtbij was?
„Dat gevoel had ik sterk na het sluiten van de Osloakkoorden in 1993. Toen dacht ik werkelijk: over een jaar of vijf zijn we van het conflict af.”
Inmiddels gedesillusioneerd?
„Natuurlijk. Maar ik verlies de moed niet. Ik geloof nog steeds in een oplossing.”
Waar is dat geloof dan op gebaseerd?
„Op gezond verstand. Israël trekt het niet om tot in lengte van jaren miljoenen Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever zonder rechten te laten. Maar Israël kan ze ook niet als volwaardige burgers opnemen. Ik heb ook hoop vanuit de Palestijnse bevolking. Zij moet toch inzien dat vrede met Israël een beter en welvarender leven betekent.”
Onlangs kreeg premier Netanyahu in Amsterdam een daverend applaus toen hij Jeruzalem de „eeuwige en ongedeelde hoofdstad van de Joodse staat Israël” noemde. Heeft u meegeklapt?
„Ik denk het wel. Maar ik ben wel voorstander van concessies inzake Jeruzalem. Ik heb er niets op tegen als de Arabische wijken aan de Palestijnen worden overgedragen. Maar dit kan alleen in een echte vrede gebeuren.”
U kunt eind volgend jaar met pensioen. Welk stempel heeft u op het CIDI gedrukt?
Lachend: „Een te groot stempel, vrees ik. Ik heb geprobeerd een fatsoenlijke organisatie van het CIDI te maken. Met oog voor anderen en de bereidheid om ook kritiek op de eigen gemeenschap te leveren. Bijvoorbeeld als het gaat om het nederzettingenbeleid van Israël. Het is belangrijk dat we in deze wereld niet met oogkleppen op lopen, maar wel strijdbaar zijn. Veel mensen denken dat het CIDI een heel grote organisatie is, terwijl we maar een bescheiden team werken. Dat is misschien wel het grootste compliment.”
Het CIDI heeft zich altijd sterk gemaakt voor de strijd tegen antisemitisme. Hoe zorgelijk is het in Nederland gesteld?
„Het blijft altijd zo dat als er in het Midden-Oosten iets mis is, antisemitisme vaker de kop opsteekt. Op het moment is het relatief rustig. Nog steeds worden er zo’n 150 incidenten per jaar gemeld. Dat vraagt om waakzaamheid, zowel op straat als op internet.”
Heeft u er zelf wel eens last van gehad?
„Toen ik kind was wel. Nu niet meer, maar ik loop dan ook niet met een keppeltje. Ik stap bovendien ook niet zo snel naar justitie. Pas als de Joden als volk worden beledigd, ga je bij mij over een grens.”
Netanyahu benadrukte dat het Joodse volk het licht der wereld is en wees onder andere op de vele Nobelprijzen die door Joden zijn gewonnen.
„Het is een feit dat Israël en Joden in het algemeen het goed doen in de wetenschap. Joden hebben ook een lange traditie van kennis vergaren en eindeloos discussiëren. Maar het licht der wereld? Dat geloof ik niet. Ik geloof niet in een soort uitverkorenheid. Het Joodse volk heeft genoeg beproevingen gehad.
Elk volk kan een licht der naties zijn, als het zich concentreert op het eigen kunnen. Als het leert delen en niet alleen maar nemen.”
______________________________________________________________
Levensloop Ronny Naftaniel
Ronny Naftaniel (Amsterdan 1948) studeerde cum laude af in bedrijfseconomie aan de Universiteit van Amsterdam. Van 1976 tot 1978 was hij directeur van de Handelsvereniging v/h B. Stuiver. In november 1973 was hij een van de initiatiefnemers van de Werkgroep Israël, die pleitte voor een onafhankelijke Palestijnse staat. Later werd hij voorzitter. In 1976 werd hij hoofdmedewerker van het CIDI, waarvan hij in 1980 directeur werd. Als penningmeester van het Centraal Joods Overleg was hij in de jaren 90 een van de hoofdonderhandelaars met de regering en het bedrijfsleven over restitutie van Joodse tegoeden uit de Tweede Wereldoorlog.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 2012
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 2012
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's