Aanbod en belofteprediking
In de laatste tijd zijn verschillende zaken gepubliceerd, waarin het ging om de genade-en de belofteprediking, waarin vooral wijlen dr. C. Steenblok nogal omlaag gehaald is. In De Wachter Sions heb ik daarop reeds gereageerd. Op uitnodiging van het bestuur van de K.L.S. wil ik daar vanmiddag graag nog wat nader op ingaan.
Doperse gevoelens bij dr. Steenblok?
In de eerste plaats wil ik de vraag aan de orde stellen of we kunnen spreken van doperse gevoelens bij dr. C. Steenblok, als hij niet wilde weten van een algemeen onvoorwaardelijk aanbod van genade. In de bijdrage van wijlen de heer J.A. Saarberg in het jubileumboek " 'k Zal gedenken", getiteld "Naar een geordend kerkelijk leven", wordt o.m. aandacht besteed aan de overkomst van dr. Steenblok naar de Gereformeerde Gemeenten. Door zijn overkomst zou verwarring ontstaan zijn over het aanbod van genade. Meerdere broeders zouden bij dr. Steenblok doperse gevoelens hebben bespeurd, zoals die ook voorkwamen bij onder meer de baptistische predikant ds. J.C. Philpot.
Zoals u weet heeft ds. Philpot na zware strijd de Engelse staatskerk verlaten. In deze kerk hing men het Roomse standpunt aan, dat een kind bij de doop wedergeboren wordt. Uit zijn brieven weten we, dat hij, na de bediening van de doop, tegen zijn consciëntie in, het de ouders heeft durven voorhouden, dat dat kind door de doop de wedergeboorte deelachtig was geworden. Als reactie op deze dwaalleer in de staatskerk is Philpot, na zijn toetreding tot de baptisten, ertoe gekomen de kinderdoop te verwerpen (alhoewel hij ook meerdere malen heeft gezegd dat hij er geen beslissend criterium van wilde maken). Als gevolg daarvan worden de onbekeerden in de toepassingen op de preken van Philpot niet afzonderlijk aangesproken. Hij huldigde de opvatting dat men slechts lid der gemeente werd door belijdenis des geloofs en de daarop volgende doop en zag daardoor de gemeente als gemeente van enkel wedergeborenen.
Welnu, is er bij dr. Steenblok sprake van geweest dat hij op dergelijke wijze de gemeente bezag, en heeft dr. Steenblok in de toepassingen ook de onbekeerden niet aangesproken? Daarbij merkt de heer Saarberg op, dat er in de prediking van de baptisten veel meer liefelijkheid en gepastheid was dan in de preken van dr. Steenblok.
Ter beantwoording van deze vraag wil ik u enkele gedeelten voorlezen uit toepassingen van preken van dr. Steenblok, die verschenen zijn in de prekenserie "Uit de Schat des Woords", juist in de tijd dat er zo'n grote verwarring zou zijn ontstaan. Uit een nieuwjaarspreek over Ps. 86 : 11, verschenen in de eerste jaargang van genoemde prekenserie, het volgende.
Ach! Hoevelen verstaan zo niets van deze bede! Hoe menigeen vangt het jaar aan in ijdelheid van hart en leven en besteedt de nieuwjaarsdag in de dienst der zonde.
Onherboren medezondaar, op weg en reis naar een allesbeslissende eeuwigheid. Gij zijt het nieuwe jaar mogen ingaan. Tot dusver is de genadetijd nog voor u verlengd geworden. Maar zekerheid hebt gij toch niet, dat gij dit jaar ten einde zult mogen brengen. Bedenk het toch eens, dat ook uw levensdraad elk ogenblik kan worden afgesneden. De dichter bevond zich in groot gevaar om zijn leven te verliezen. Maar ook gij zijt elk ogenblik in een doodsgevaar. En als gij zoudt komen te sterven in de loop van dit jaar in uw onbekeerde staat, o, dan zoudt gij voor eeuwig verloren zijn. Mocht het u eens recht ter harte gaan. Nog altijd is toch zo waar het oude versje: Eens geboren, wis verloren: Tweemaal geboren, uitverkoren. Mocht het voor u eens een jaar van genade worden. Zoekt nog den Heere, terwijl Hij te vinden is. Roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. De goddeloze verlate zijnen weg, en hij bekere zich tot de Heere. Het mocht eens een aangebonden zaak bij u worden.
En vergelijk ook uw zielsgestalte eens met wat de dichter zo belijden mocht, dat hij onbekwaam was van zichzelf om in de waarheid des Heeren te wandelen. En zover zal het toch met u ook moeten komen, zal het wel zijn. Mocht gij eens recht onder God vallen opdat de smeking in uwe ziele geboren mocht worden: Heere bekeer mij tot U, zo zal ik waarlijk bekeerd zijn.
Uit een adventpreek over Maleachi 3:1b, verschenen in diezelfde jaargang, het volgende.
De profetie van Maleachi is al eeuwen geleden vervuld. Hij is gekomen in de volheid des tijds. En straks in de komende Kerstdagen, mogen wij weer, zo het de Heere belieft, gedachtenis doen aan de gezegende komst van deze dierbare Heere en grote Engel des verbonds. Het zal echter de vraag zijn, of Hij ook onze Heere en Koning geworden is, of er ook een rechte begeerte, een lust en zoeken naar dien van God gezonden Engel des verbonds in onze harten gevonden wordt.
Ach, hoevelen zijn er niet, die in het geheel niet naar Hem vragen of omzien. Hoevelen zijn er niet, die zich uit willen leven in zonde-en werelddienst. Men zoekt naar eer en macht, naar rijkdom en aanzien, en heeft slechts een lust aan de bekoringen der wereld. Het zijn echter niet anders dan Sodomsappelen, waaraan men zijn leven, zo doende, verspilt. En al moge hun de zonde een zoete beet onder de tong zijn, dit is maar van korte duur en de nasmaak zal bitter zijn en dat voor eeuwig. O, wie met de wereld mede gaat, zal ook delen in het lot, dat over de wereld zal komen. En al doet men alsof Hij er niet is, eens zal men toch voor Hem moeten verschijnen, als Hij wederkomen zal op de wolken des hemels, om gericht te houden. Dan zal het voor dezulken vreselijk zijn om in Zijn handen te vallen. Wie zal, zo zijnde, de dag Zijner toekomst verdragen? Dan zal de Heere lachen, als hun vreze komt en spotten als hun verderf nadert, omdat Hij geroepen heeft en zij geweigerd hebben de tucht aan te nemen. Dat zal het rampzalig einde zijn van allen, die geleefd hebben naar de God dezer eeuw. Dan is daar, naast de Joden, die nog steeds niet genezen zijn van de dwaze verwachting van een Messias, Die een aardse heerschappij voor hen zal oprichten, het naamdragend, maar vleselijk Christendom onzer dagen. Dezen roemen in een Christus, zonder ooit waarlijk verslagen te zijn geweest vanwege hunne zonden. Zij hebben een Jezus zonder wegbereider. O, wat zullen er al velen met een valse godsdienst en een ingebeelde zaligheid aanlanden in de plaats der eeuwige rampzaligheid. O. wat zal dat naar zijn, als men dacht naar de hemel te reizen en het zal zo hopeloos anders uitvallen.
Anderen weer zijn er, die wel leven onder het Evangelie van vrije genade, maar die in hun zoeken niet verder komen dan een gedaante van godzaligheid, zonder de kracht er van ooit ontvangen te hebben.
Onherboren medereiziger naar een ontzettende eeuwigheid, geeft toch eens acht op deze dingen, eer het voor eeuwig te laat zal zijn.
Och, mocht gij nog in dezen uwen dag bedenken, wat tot uwen eeuwigen vrede dient. En paai u toch niet langer met ingebeelde gronden voor de eeuwigheid, want zo zult gij gewis bedrogen uitkomen. Overweeg toch eens uw dodelijk gemis. Want wat nuttigheid ligt er toch voor u in, dat de Heere Jezus in de wereld gekomen is, waar Hij tot nog toe niet in genade tot uw hart gekomen is? En wat voor geluk brengt het toch voor u mede, dat Hij een Heere is, zolang Hij uw Heere nog niet is, Die bevrijdt van de dienstbaarheid der verderfenis? O, wat baat het u toch, dat Hij de Engel des verbonds is, waar gij geen bondgenoot zijt van dit verbond, maar ligt onder de vloek van het werkverbond? Ja, wat voor aangenaams kan er voor u in zijn, dat Hij tot Zijnen tempel gekomen is, waar uw hart nog nimmer gemaakt is tot Zijnen geestelijken tempel, om er door Zijn Geest in te wonen?
O, stel uw hart toch hier eens op: De mens van nature ligt onder een geweldige vloek, heeft een hemelhoge schuld van erf-en dadelijke zonden, draagt een hart om, dat een doolhof is van allerlei ongerechtigheden en is alzo een erfwachter van de hel. En let nu eens daartegenover op het goed, dat deze Gezondene des Vaders aanbrengt. Voor die vloek een eeuwige goddelijke zegen; voor die schuld een vrijbrief van genade en eeuwige verzoening met God; terwijl Hij het hart vernieuwt en bereidt tot de volzalige gemeenschap met Hem en van erfwachter der hel maakt tot Zijn mede-erfgenaam van alles, wat Hij voor de Zijnen verwierf. Vertoef dan toch, waar dit alles zo is, niet langer bij uw eigen gebroken bakken, die geen water houden, maar keert u tot Zijn bestraffing. Zoekt nog den Heere, terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan, terwijl Hij nabij is, in het heden der genade.
Het moge uit deze citaten duidelijk zijn dat dr. Steenblok toch echt niet liefdeloos en hard tegenover de onbekeerden heeft gestaan in zijn prediking en dat hij ze niet alleen de vloek en de donder van Sinaï's wet heeft voorgehouden maar ook gewezen heeft op de rijkdom van Gods genade in Christus, voorgesteld in het evangelie, en ze zo ook de verantwoordelijkheid ten opzichte van de prediking van wet én evangelie heeft voorgehouden.
De strijd rond ds. Kok
In het genoemde jubileumboek wordt verder ingegaan op de tegenstand, die dr. Steenblok van de zijde van ds. R. Kok heeft moeten meemaken. Verder wordt de strijd geschetst, die in onze gemeenten gevoerd is rond het aanbod van genade, mede in verband met de bezwaren die werden ingebracht tegen de prediking van ds. Kok. Door ds. Kok zijn verschillende dingen gezegd en geschreven, die waarlijk de toets der gereformeerde leer niet konden doorstaan. Voor mij liggen de notulen van de classis Barneveld der Geref. Gemeenten in Nederland van 1 juni 1948 en van 24 juni 1948 (beide vergaderingen heb ik persoonlijk ook bijgewoond). Tegen de prediking van ds. Kok werden 14 bezwaren in gebracht. Uit de notulen wil ik enkele uitspraken citeren.
Uit de door ds. Kok uitgegeven predikaties worden nu verscheidene uitdrukkingen van ds. Kok voorgelezen, met het gevolg dat wordt voorgesteld, dat afgezien van doorlopend aan de gereformeerde leer vreemde uitdrukkingen en voorstellingen, het nodig is dat ds. Kok openlijk terugneemt:
Ten eerste, dat Christus onder het Oude Testament naar Zijn Godheid leefde in het hart van Zijn volk en naar het vlees in de lendenen van Zijn volk. tegen welke stelling bij de classis Barneveld reeds bezwaar is ingebracht, doch die nimmer is herroepen;
Ten tweede, dat de hel zou zijn de plaats waar niet gewerkt behoeft te worden - dat is verschrikkelijk, nooit meer enige nuttige bezigheid te kunnen verrichten, om dan eeuwig van de verveling van de ledigheid gekweld te worden; Gods Woord zegt ons dat de hel de plaats is, waar de verdoemden eeuwig de volle toorn Gods dragen zullen, van het vuur dat niet zal worden uitgeblust, waar wening zal zijn en knersing der tanden;
Ten derde, dat ds. Kok openlijk herroept dat er tot op de dag van heden twee wegen naar de hemel zijn, en de weg van het verbond der werken nog toegankelijk is; hier staat geen bord met het opschrift: Verboden toegang (Zo grote zaligheid, blz. 27);
Ten vierde, dat ds. Kok zich klaar en onomwonden uitspreekt, dat er twee verbonden zijn in betrekking tot des mensen eeuwigen staat, het verbond der werken en het verbond der genade; dat er mitsdien tussen het verbond der genade en het verbond der verlossing geen onderscheid is in aard en wezen, en deze niet zijn twee wezenlijk verschillende verbonden, zoals Heins leert in diens Geref. geloofsleer, blz. 122 vv. en velen thans met hem; dat alleen met de uitverkorenen het verbond der genade wordt opgericht en de bondgenoten nimmer kunnen uitvallen;
Ten vijfde dat ds. Kok volmondig erkent, dat de beloften van het genadeverbond alleen vermaakt zijn aan de uitverkorenen en in de dood des Testamentmakers onherroepelijk zijn en dat de beloften der zaligheid niet geschonken zijn aan de verworpenen, waarom de onbekeerden het recht van pleiting op de beloften ontbreekt, alsook het geloof zonder welk het pleiten onmogelijk is zowel dengenen die naar Gods eeuwige verwerping daaronder onbekeerd blijven, van de verkondiging en aanbieding van de zaligheid in Christus waarin God geenszins allen die onder de verkondiging van het evangelie leven de zaligheid belooft, verantwoording zullen afleggen voor Gods rechterstoel. De voorstelling, voortdurend gegeven in de predikaties van ds. Kok, is hiermede in strijd en worden door hem herroepen.
We zouden nog meer kunnen aanhalen. Bekend is dat hij bijvoorbeeld heeft gezegd, dat Christus naar Zijn menselijke natuur kon zondigen, maar dat Hij deze menselijke natuur voor de zonde heeft bewaard, 't Is dus echt niet zonder reden geweest dat ds. Kok uiteindelijk geschorst is. Hij heeft weliswaar deze punten herroepen, maar thuisgekomen zijnde heeft men hartelijk gezongen: Zij hadden mij omringd als bijen, en zijn als doornevuur vergaan. Hij had zogenaamd de strijd gewonnen.
Uiteindelijk is deze strijd uitgelopen op de schorsing van ds. Kok vanwege de vereenzelving van de belofte en het aanbod van genade.
Het aanbod van genade
Er is op de synode aan vastgehouden dat er van een aanbod van genade kan worden gesproken. Ds. W. W. Smitt heeft in zijn boekje "Waar openbaart zich de gereformeerde kerk in Nederland" duidelijk aangetoond dat als we over aanbod van genade spreken we de uitwendige roeping bedoelen.
Zowel in vele Engelse als Hollandse oudvaders kunnen we de term aanbod van genade vinden. Wat is daar op tegen? In het minst niets. Als we deze geschriften in zijn geheel lezen, is het duidelijk wat zij onder het aanbod van genade verstaan. Ter illustratie wil ik daartoe een gedeelte voorlezen uit een preek van Ebenezer Erskine over Hebr. 10:19-22 (Al de werken, VI, blz. 25 e.v.).
Het is ook verder in dit deel der beschrijving aanmerkelijk, dat dit aannemen en toepassen van Christus door het geloof, gereguleerd moet zijn naar en overeenkomst moet hebben met de aanbieding, die van Hem gedaan wordt in het evangelie. Want daar wordt hier gezegd dat het geloof een aannemen is van, en een berusten op Christus, zoals Hij ons wordt aangeboden. Dit verhoedanigt ons aannemen van Christus, e onderscheidt het geloof der ware gelovigen van dat der geveinsden en formalisten. En daarom hebben wij hierop acht te geven als op ene zaak van de uiterste aangelegenheid en aanbelang, of ons geloof wel gereguleerd is naar en overeenkomst heeft met de aanbieding. Ik zal dit eens een weinig in de vier volgende bijzonderheden ophelderen, a. Christus wordt in het evangelie "om niet aangeboden, " Jes. 55 en Openb. 22 : 17; dus ontvangt en omhelst het geloof Hem ook als eene vrije gifte Gods. Wacht u van te denken, om dezen parel van grote waarde te willen kopen met het geld en den prijs van uwe werken, plichten of goede hoedanigheden, alsof gij daardoor geschikt en bekwaam gemaakt werd om Christus aan te nemen, of als of de Heere u om dezelve te welkomer maakte, om zijne onuitsprekelijke gave te mogen omhelzen; o! neen; bedenkt dat gij in de zaak des geloofs uwe handen te ledigen hebt van al zulke geschenken; want de parel van grote waarde kan op zulk ene wijze niet gekocht worden. Het is waar, het geloof wordt wel een kopen genaamd, Jes. 55 : 1 en Openb. 3:19, maar merkt op wat voor soort van kopen dit is; het is een kopen zonder geld en zonder prijs; God prijs op de markt des evangelies is niet met al; en nochtans is dit zulk een grote zaak voor den mens, dat de trotsheid van zijn hart hem niet toelaat om dien prijs te willen geven. Wij kunnen niet opklimmen, laat ik liever zeggen, zo laag niet nederdalen, tot Gods prijs; ik meen, om Christus en de zaligheid in en door Hem om niet aan te nemen.
Velen zeggen tot God, even als Abraham eens zeide tot den Koning van Sodom, Gen. 14 : 23: Zo ik van ene draad af aan, tot en schoenriem toe, ja zo ik van alles dat het uwe is iets neme! opdat niet zegt: k heb Abraham rijk gemaakt." Evenzo zegt ook de hovaardige zelf-rechtvaardigende zondaar zakelijk tot God. God komt in de bedeling des evangelies, zeggende: om zondaar, Ik zie dat gij ellendig, jammerlijk, arm, blinden naakt zijt; gij hebt niets gij Mij als ene evenredige vergelding zoudt kunnen geven voor het leven, voor de gerechtigheid en voor de zaligheid; en daarom verg of zoek Ik geld noch prijs van u, maar Ik geef u mijnen Zoon en al Zijne volheid als een vrij geschenk, om niet; ontvang Hem maar als een vrije gifte van Mij, en dan zal Hij, met alles wat het zijne is, het uwe zijn voor eeuwig. Neen, zegt het trotse hart, ik ben rijk en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek, dat ik van den Heere zoud ontvangen; indien God mij het leven op de voorwaarde van het eerste verbond wil geven, gelijk het aan Adam is vergund, of indien Hij (omdat ik nu een zondaar ben, en dus onmachtig om ene volmaakte en onzondige gehoorzaamheid te kunnen opbrengen) de voorwaarde van het verbond wat minder en lager stellen wil, en mij een intrest in Christus geven om de daad van mijn geloof, of op rekening van mijn zuivere oogmerken en goede meningen, of om mijn oprechte betrachtingen, dan ben ik wel tevreden; maar om Christus en het eeuwige leven om niet aan te nemen, dat is hetgeen daar het hoovaardige wettische hart niet voor buigen wil. O, wat een vervloekte afkerigheid is er in het hart van een mens om een schuldenaar aan de genade te zijn! Te kopen zonder geld en zonder prijs is een verborgenheid, welke het zichzelf zoekend hart van een mens niet begrijpen kan. Maar mijn vrienden, het geloof is een genade; dat komt om te ontvangen, maar niet om te geven; of zo het iets geeft, dan is dat het kwaad van de ziel; maar enig goed wendt het niet voor te geven. Een zondaar zegt, als het ware, zakelijk, wanneer hij gelooft: "Heere, ik geef U mijne dwaasheid, en ik neem U voor mijn enige wijsheid; ik geef U mijne schuld, opdat gij de Heere mijne gerechtigheid zijt; ik geef U mijn onreinheid, en neem U als mijne heiligmaking; ik geef U mijne ketenen en boeien, teneinde ik aan U verschuldigd worde voor mijn verlossing en vrijheid; ik geef U mijne armoede, en neem van U mijne enigste rijkdom; ik geef U mijn goddeloos, omzwervend, verhard en bedriegelijk harte, opdat Gij m het nieuwe harte en de nieuwe Geest geeft, dien Gij in het verbond beloofd hebt." Dus wordt Christus, zeg ik, om niet aangeboden, en moet ook om niet worden aangenomen.
Tot zover Erskine.
Wat de term aanbod verder betreft: het is geen bijbels woord. In de Bijbel vinden we wel prediken, verkondigen, voor ogen stellen, en wordt gezegd dat Christus tevoren voor onze ogen geschilderd is. In de 5 art. tegen de Remonstranten lezen we wel over een aanbieding van Christus (hoofdst. 3 en 4, art. IX). De latijnse woorden die hier gebruikt worden (oblato of oblatus, het verleden deelwoord voor offere) hebben letterlijk de betekenis van voordragen, voor ogen houden, dus niet de betekenis van een ter beschikking stellen.
Daarbij wijs ik erop dat er gesproken wordt, niet over een aanbieding van genade, maar van Christus. Daarmee is duidelijk wat met aanbieding wordt bedoeld, want Christus wordt niet aangeboden, alsof de mens Hem maar voor het grijpen heeft, maar Hij wordt gepredikt en voorgesteld in het evangelie. Daarmee kunnen we niet ontkennen dat deze term onder de oudvaders en onder onze vroegere leraars vrij veel werd gebruikt, in het bijzonder in de toepassing. Daarbij werd echter niet bedoeld een wijze van aanbieden alsof de mens uit zichzelf deze kan aannemen of afwijzen, want op zulk een wijze kan de genade niet worden aangeboden. Dat wordt geheel duidelijk als ik u de vraag stel: Welke genade heeft de mens nodig tot zijn zaligheid? Wederbarende genade. Zou wederbarende genade kunnen worden afgewezen, óf is wederbarende genade onwederstandelijk? Ik geloof het laatste. Een andere genade die een mens nodig heeft tot de zaligheid is schuldvergevende genade. Het is evenzeer onmogelijk dat op een dergelijke wijze schuldvergevende genade aan allen wordt aangeboden, daar ik er dan onvermijdelijk toe moet komen om te zeggen: er is voor u allen voldaan. Voelt ge niet aan dat ik met zulk een prediking van genade als vanzelf bij de algemene verzoeningsleer terecht kom? Als echter schuldvergevende genade wordt gepredikt, betekent dat een aankondiging van schuld. En wie neemt nu zijn schuld recht over?
De term aanbod van genade mag dus niet opgevat in de zin van een aanbieding die men naar eigen believen kan aanvaarden of afslaan.
Om dit misbruik gebruikte dr. Steenblok de term aanbieding van genade liever niet. Wilde men echter aan deze term vasthouden, dan benadrukte hij altijd dat zulk een aanbieding dan altijd voorwaardelijk is.
Voorwaardelijk
Als we het woord voorwaardelijk gebruiken, staat men altijd direkt klaar om ons van Remonstrantisme te beschuldigen. Kijk, zegt men dan, er moet blijkbaar een zekere zielsgesteldheid in de mens zijn, wil God hem genade bewijzen tot zijn eeuwige zaligheid. Er moet dan een recht schuldbesef en een gebrokenheid des harten zijn, want alleen dan bewijst God aan een mens genade.
Als we dat inderdaad op deze wijze zouden zeggen, zouden we inderdaad remonstrants genoemd kunnen worden. Ook bedoelen we met het woord voorwaardelijk niet als zou het evangelie alleen aan de uitverkorenen gepredikt worden, of dat het aanbod van genade alleen maar geldt voor de uitverkorenen. Dit bedoelen we echter met het woord voorwaardelijk niet. We wensen aan al onze hoorders te prediken, hoe de Heere Zich naar Zijn vrijmachtig welbehagen verheerlijkt in het zaligen van doodgevallen en verdoemelijke zondaren. En juist tegenover die prediking is er altijd maar weer bezwaar gemaakt. Teveel komen we dan met de verkiezing op de voorgrond. Teveel komen we dan uit de eeuwigheid op. In de rechte prediking is het echter wel zo, dat altijd maar weer gepredikt wordt hoe het de Heere behaagt, om Zich in een weg van eenzijdige, vrije en souvereine genade te verheerlijken in het zaligen van doodgevallen en verdoemelijke Adamskinderen.
Dat heb ik aan allen te prediken. In die zin kan gesproken worden over een onvoorwaardelijke aanbieding van genade, zoals in het bijzonder de Schotse schrijvers daar zo over spreken. Het Evangelie wordt aan de gehele gemeente gepredikt. Wet en Evangelie beide wordt aan de gehele gemeente gepredikt.
Wat heb ik te prediken? Een rijke Christus voor een arme zondaar!
Dat laatste is het echter nu net. Zijn we allen arme zondaars? Ik heb u zoeven voorgelezen wat Erskine ervan zegt. We zijn rijk en verrijkt en hebben geensdings gebrek en weten niet dat we zijn ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt. We moeten géén geld hebben, zegt Erskine. Het is een kopen om niet. In Openbaring 22 : 17 lezen we: ...en die wil, neme het water des levens om niet." Maar dat 'om niet nemen' willen we juist niet. Dat is nu juist de voorwaarde als we spreken over een voorwaardelijk aanbod van genade. Al meerdere malen heb ik daar in ander verband op gewezen: ons fijne lijnwaad moet ons ontvallen. Ons fijne lijnwaad van eigengerechtigheid moet ons ontvallen. Onze vroomheid en godsdienst staat in de weg. Dit is een zeer wezenlijke zaak in de rechte prediking, dat ware zielsontdekking ons nodig is.
Met een onvoorwaardelijk en ruim aanbod zoals men dat in deze tijd voorstaat wordt het ontdekkend en bevindelijk element in de prediking gemist. Dat is dan ook het hart van het verschil met degenen die zo'n ruime aanbieding voorstaan. Maar al te zeer wordt in zo'n prediking gemist wat noodzakelijk gebeuren moet in ons leven, namelijk dat God ons ontdekt aan zonde en schuld en dat Hij ons alle betaalmiddelen uit handen slaat, zodat we tenslotte met lege handen overschieten, gans verlegen en gans verloren, want daar alleen wordt de mens recht ontvankelijk voor de vrije genade Gods in Christus. In de zuivere voorwerpelijke-onderwerpelijke prediking, de zuivere Schriftuurlijke-bevindelijke prediking wordt ons zó altijd de weg der zaligheid voorgesteld. Als dit gaat ontbreken krijgt men binnen korte tijd zeer veel bekeerde mensen die niets weten van rechte ontdekking van zonde en schuld en die zich nooit in waarheid hulpeloos en gans verloren hebben leren kennen. Die helpen zichzelf met Jezus en met de beloften totdat men straks - te laat! - er achter zal komen dat men zich bedrogen heeft voor een grote en nimmer eindigende eeuwigheid.
We hebben te prediken dat Jezus voor zulke arme en verloren zondaren is gekomen. Hij doet Zijn werk al door door Zijn Geest mensen tot zulke arme zondaren te maken. Hij is een volkomen Zaligmaker en past ook de zaligheid volkomen toe. Hij rijdt op het witte paard Zijner overwinning, en gaat het huis van de sterkgewapende in en ontrooft hem zijn vaten. Zó doet Hij Zijn werk aan een geestelijk dode zondaar. Dan kent zo'n zondaar echter Christus nog niet en weet ook niet dat dat het zaligmakende werk van Christus is en er is ook zo nog maar geen plaats voor Christus in het hart. Er moet plaats voor Hem gemaakt worden door de ontdekkende bearbeidingen van Zijn Geest. Zó heb ik het Evangelie aan allen te prediken. Wilt ge dat de aanbieding van genade noemen, heb ik daar geen bezwaar tegen.
De innerlijke bewogenheid
Er wordt weieens gezegd, dat de innerlijke bewogenheid teveel bij ons in de prediking zou ontbreken. Ik wil niet ontkennen, dat als er een bepaalde eenzijdigheid zich gaat openbaren in de prediking, dat we altijd het gevaar lopen om daartegenover ook een te eenzijdig standpunt in te gaan nemen. De beschuldiging van dat de innerlijke bewogenheid bij ons in de prediking geheel is gaan ontbreken, is echter ongegrond. Met opzet heb ik u daarom enkele gedeelten uit de preken van dr. Steenblok voorgelezen en dat uit de tijd waarin dat hij die zware strijd te voeren had tegenover ds. Kok met zijn aanhang. Duidelijk blijkt daaruit toch wel dat dr. Steenblok echt niet eenzijdig is geworden, maar heeft hij de onbekeerden duidelijk op hun verantwoordelijkheid gewezen. Ik heb in de prediking niet te zeggen dat ik niets voor de onbekeerden heb. Vanzelf heb ik de onbekeerden geen grond onder de voeten te schuiven, en in dien zin heb ik wel te zeggen dat ik niets voor de onbekeerden heb. Niet genoeg kan ik echter tegen de onbekeerden zeggen, hoe verschrikkelijk de staat is, waarin de mens in de zonden verkeert, en dat er nog een weg tot zaligheid geopend is en niet ruim genoeg kan ik dan de genade Gods in Christus prediken aan de onbekeerden. In de toepassing heb ik hen er op te wijzen dat het een getrouw Woord is en aller aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken. Zondaren als een Manasse, als een Rachab de hoer, als een Paulus en als een moordenaar aan het kruis. Al zoudt ge nu zo gezondigd hebben als die mensen, dan leeft ge nog in de genadetijd en is de deur voor u nog niet op het eeuwige nachtslot geslagen en Jezus is de Zaligmaker van zondaren. In een weg van ware schulderkenning is er aan Zijn voeten voor u, hoe schuldig ge ook zijt, nog genade te vinden. Zo heb ik de mensen in de prediking schuldig te verklaren tegenover de wet en ze tenvolle verantwoordelijk te stellen tegenover het evangelie. De beschuldiging van hardheid en liefdeloosheid wijzen we dan ook van de hand. Vreselijk zal het zijn om onder de prediking van dit ruime evangelie van de rijkdom van de genade Gods in Christus voor eeuwig verloren te moeten gaan. Daarom heb ik ook te zeggen dat men heeft te vragen om ware zielsontdekking, hoe waar het op zichzelf ook is dat een onbekeerd mens van nature niet recht kan bidden.
Met bevel van bekering en geloof
Het evangelie dient gepredikt te worden met bevel van bekering en geloof. God eist van ons bekering. Door de val zijn we Gods beeld kwijtgeraakt en zouden we dan niet de eis moeten prediken, dat God ook na de val Zijn beeld terugeist? 'k Heb in de Naam des Heeren bekering te eisen. God eist van de mens ook geloof. In de staat der rechtheid bezat de mens ook geloof, zij het dat het een andersoortig geloof was als het geloof dat nu nodig is tot de zaligheid, daar het geloof zich toen nog niet op Christus kon richten. De mens geloofde echter in de staat der rechtheid het Woord des Heeren. De val van de mens is dan ook een daad van ongeloof, en in die staat van ongeloof kan hij uit zichzelf niet geloven. God kan echter wel het geloof van hem eisen. God kan geloof eisen in alles wat Hij in Zijn Woord zegt, niet alleen aangaande de ellende van de mens maar ook aangaande de verlossing van de mens door Christus. Dit geloof wordt dus geëist, niet aangeboden. In de artikelen, die ik over het aanbod van genade heb geschreven, heb ik enkele malen de vraag gesteld aan degenen die over de aanbieding spreken als een ter beschikking stellen, of het geloof dan ook tot die aangeboden genade behoort.
Dat zou toch wel zo moeten zijn, want het geloof is ook een genade die we nodig hebben tot onze zaligheid. Men is mij het antwoord op die vraag nog steeds schuldig gebleven.
De vereenzelviging van aanbod en belofte
Moet er geen prediking van Gods beloften zijn? Zeker. We zien dat in Handelingen 2. Als de Pinksterlingen verslagen werden in het hart heeft Petrus gezegd: Want u komt de belofte toe, en uwe kinderen en allen, die daar verre zijn, zovelen als er de Heere, onze God, toe roepen zal.
Allereerst hebben we er op te wijzen dat Petrus op die beloften eerst heeft gewezen toen er verslagenheid des harten werd gevonden. Ook heeft hij er echter mee bedoeld te zeggen: gij zijt het joodse volk, het bevoorrechte volk dat leeft binnen de kring van het verbond der genade en alzo leeft ge onder Gods beloften. Ge hebt geleefd onder de beloften van de komst van de Messias. Nü is er de belofte dat de Heere binnen de kring van de verbondsopenbaring Zijn verbond zal bevestigen en de Zijnen toe zal brengen. De beloften worden dan echter alleen verwerkelijkt in de uitverkorenen, als zij toegebracht worden. Dus de beloften zijn alleen maar voor de uitverkorenen, al heb ik wel aan allen te prediken, dat we onder het licht van het evangelie leven en binnen de kring van de verbondsopenbaring en dat dat betekent dat we wat dat betreft leven onder de beloften Gods, dat de Heere tot het eind der dagen toe Zijn verbond zal bevestigen. Ik ben uw God en uws zaads God en de God van het zaad van uw zaad. Dat is de belofte die er ligt en die ik te prediken heb. Maar dan voelt ge toch ook wel aan dat die beloften alleen gelden voor degenen die toegebracht zullen worden, dus die door God tot de eeuwige zaligheid verkoren zijn?
Nu hebben we ons op de synode van 1950 gekeerd tegen de vereenzelviging van aanbieding en belofte. In de belofte verplicht de Heere Zich aan degenen voor wie die beloften zijn, want Hij is geen God van ja en nee maar van ja en amen. De onbekeerde kan dus nooit pleiten op de beloften Gods in die zin, alsof de Heere hem die persoonlijk zou hebben gedaan, zoals dat ook wel wordt voorgesteld in een prediking van de drieverbondenaanhangers. God zou in deze voorstelling aan elke gedoopte persoonlijk Zijn beloften doen, terwijl toch zeker is dat vele van deze kinderen in de hel terecht komen. Ge begrijpt dat dit iets wezenlijk anders is dan het aanbod van genade, zoals we dat u hebben omschreven. Omdat ds. Kok echter dit onderscheid niet maakte, werd hij ondermeer vanwege de vereenzelviging van aanbod en belofte geschorst. Daarin was tegelijk begrepen dat hij het aanbod te ruim stelde, alsof de Heere Zich als het ware zou verplichten aan alle hoorders van het evangelie, als ze maar zouden pleiten op Zijn beloften, om ze de genade in Christus te schenken. Dat is dan ook juist het gevaarlijke van die prediking geweest.
De algenoegzaamheid van Christus’ offerande
Moet er niet altijd in de prediking gewezen worden op de algenoegzame waarde van Christus' offerande? Daarover wordt ook gesproken in de 5 art. tegen de Remonstranten (Tweede hoofdstuk, artikel 3 en 8).
M. Gargon schrijft in zijn catechismusverklaring (De enige troost, of Catechismusleer geopend en betoond door M. Gargon, 1718) Zondag 7 hierover het volgende.
Hiertegen geldt niet. dat 's Heilands bloed genoeg zij ter verlossing van de gehele wereld, en dat God ook de wereld heeft liefgehad, en wil dat alle mensen zalig worden en dat de genade veel meer overvloedig zij, dan de zonde, en dergelijke. Want hoewel 's Heilands bloed van oneindige waarde is, strekt zich echter deszelfs verdienstelijkheid niet uit tot allen, anders zou Christus voor de meesten tevergeefs verdiend hebben, daar de meesten ten verderve lopen. De verlossing van een enige ziel vereist een oneindig rantsoen, en de waarde van 's Heilands bloed hangt niet af van de veelheid der verlosten, maar van de grootheid der verlossing.
Daarop hebben we dus te wijzen als de algenoegzame waarde van Christus' offerande ter sprake komt. Deze wijst niet allereerst op de veelheid der verlosten maar op de grootheid der verlossing, hoewel daar vanzelf ook aan verbonden is, dat men nooit zal kunnen zeggen dat het bloed van Christus niet toereikend zou zijn geweest tot zijn verlossing, zodat ook hierin alle onschuld de mens ontnomen wordt.
Tenslotte
'k Heb nu getracht u zo duidelijk mogelijk voor te stellen wat de rechte prediking van genade is en de rechte prediking van Gods beloften. De beloften moeten ons persoonlijk geschonken zijn om voor onszelf persoonlijk op die beloften te kunnen pleiten. Daarom is de prediking van Gods beloften aan alle hoorders een voorwaardelijke prediking. In de strijd die er in ons kerkelijk leven is gevoerd stond de oude heer Wijting tijdens een vergadering eens op en vroeg - hoewel hij geen afgevaardigde was - ook even het woord. Op een heel eenvoudige wijze zei hij toen zo duidelijk: Ik geloof dat aan elke belofte een naamkaartje hangt. Dat vinden we ook in Gods Woord. Gij bedrukten, door onweder voortgedrevenen, ongetroosten, Ik zal uw stenen gans sierlijk leggen. O alle gij dorstigen, die géén geld hebben, en daar ontbreekt het nu bij de meesten net aan, zoals Erskine zegt: ze hebben nog geld. Dit is dan ook de voorwaardelijke prediking van de beloften die wij hebben voor te staan, en ik hoop hiermee duidelijk te hebben gemaakt wat wij bedoelen met een voorwaardelijk aanbod van genade.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1982
Criterium | 68 Pagina's