Kuyper op de school van Pietje Baltus (II)
Calvinistisch dogma aangepast
Het was voornamelijk een jonge vrouw van in de dertig. Pietje Baltus, die tegen wil en dank de degens met de theoloog van professie kruiste en hem in aanraking bracht met de aloude en beproefde Dordtse leer. Pietje Baltus was een arbeidersdochter. Haar vader was, toen zij geboren werd, molenaar op de watermolen van de Graaf van Bylandt, kamerheer des konings. Later woonden haar ouders op de heerlijkheid Mariënwaardt, het eigendom van genoemde graaf.
De Heere had haar reeds vroeg indrukken in haar ziel gegeven. De deur van haar huis stond voor Gods kinderen open als van een andere Lydia. Spreekt Kuypers biograaf, dr. P. Kasteel over Beesd als „een karakterloos dorp met een nog karakterloze kerkgebouw". Pietje Baltus doet zich in de historie kennen als een vrouw van een beslist karakter. „Ze wilde niet weten van het half-orthodoxe gedoe in de kerk. Die oppervlakkige prediking kon ze niet verduwen. Daartoe had haar gereformeerde levensopvatting haar te zeer aan het wonen in de diepte en aan het snijden van de ernst gewend".
Vandaar dat zij ook weinig of niet onder het gehoor kwam van de Groninger of ethisch-confessionele predikanten. Het overjarig koren, opgetast uit de schat der oude Geref. theologie, diende tot teerkost op de weg en de kerkdiensten werden door het conventikel (gezelschap) vervangen.
Het zal dan ook niemand verwonderen dat ze op een bezoek van de nieuwe predikant in het geheel niet was gesteld. Tijdens zijn huisbezoeken in de gemeente kwam deze ook in de omgeving van Pietje Baltus. De buurvrouw deelde haar mede: „Pietje, de dominee is in de buurt en zal wel gauw bij je komen". Haar antwoord was niet voor tweeërlei uitleg vatbaar: „Ik heb niets met hem te maken".
Kennismaking
„Maar nauwelijks had zij die woorden geuit, of ze werd er krachtig bij bepaald dat dominee Kuyper een ziel meedroeg voor de eeuwigheid. Toen hij dan ook bij haar binnentrad, was de afkeer voor hem in beginsel gebroken. Twee uur lang sprak ze tot hem over de hoop die in haar was en vermaande ze de dominee, dat hij daar ook deelgenoot van moest worden, wilde hij niet voor eeuwig verloren gaan". (Rullman).
Toen ds. Kuyper wilde vertrekken, weigerde zij hem de hand te geven, omdat zij hem niet als leraar kon erkennen. Na herhaalde aandrang echter had zij hem, zij het niet als leraar maar als mens, de hand gereikt. „Het betekende daar destijds iets", schrijft Rullman, „als arbeidersdochter den predikant zóó te bejegenen, 't Kwam Graaf van Bylandt ter oore, dat ze een scheurmaakster was en den predikant en zijn leer in verdenking bracht". Gezien de invloed die adellijke liberale heren destijds in kerk en staat uitoefenden en gezien de afhankelijkheid van haar familie van deze heer geen geringe zaak!
Maar Kuyper kwam terug. „En God gaf Pietje zulk een medelijden voor hem in de ziel, dat zij den Heere als een waterstroom mocht aanloopen. Ze kon dien jongen dominee niet loslaten, voordat de Heere hem van haar ziel kwam over te nemen en zij de vreugde mocht genieten, dat de Heere hem voor Zijn rekening genomen had".
Confidentie
Tengevolge van de leerschool van Pietje Baltus en haar geestverwanten kwam er een opmerkelijke kentering in Kuypers gevoelens. „Hun taaie volharding is mij de zegen voor mijn hart, het opgaan van de morgenster voor mijn leven geworden. Ik was wel gegrepen, maar had het Woord der verzoening nog niet gevonden. Dat hebben zij mij gebracht, met hun gebrekkige taal gebracht in dien absoluten vorm, waarin mijne ziel alleen rust kon vinden: in de aanbidding en verheerlijking van een God, die alle dingen werkt, beide het willen en werken, naar Zijn welbehagen!".(Confidentie).
Toch gaven Pietje Baltus en haar vrome kring hem niet genoeg, volgens zijn eigen zeggen. „Eerst Calvijn zelf ontdekte mij - meê aan de hand van Kohlbruge's forschgespierde, diepgedachte levenswoorden - die vaste en onbedrieglijke lijnen, wier spoor slechts behoefde geteekend te worden om tot volledig vertrouwen uit te lokken". Het onderzoek van ethische theologen als Gunning en Chantepie de la Saussaye had namelijk niet bevredigd. En Kuyper vervolgt dan: „En wat bleek nu? Immers, dat die in hun hoek verscholen arbeiders, het mij in hun plat-Betuwsch gezegd hadden, juist zóó als Calvijn het mij in zijn keurig Latijn te lezen gaf".
Voor dat raadsel vond Kuyper maar één oplossing. Calvijn had een kerk gesticht en door die vaste kerkvorm zegen en vrede in de ontvankelijke goederen weten te spreiden. Er lag een onlosmakelijk verband tussen wat Calvijn in zijn Institutie (vierde boek) schreef over God als onze Vader en tussen de Kerk als onze Moeder. Ontwaakte hier reeds bij Kuyper de „reformator" van kerk en staat, die zich geroepen voelde het gereformeerde volksdeel uit zijn isolement te verlossen?
Copie van Calvijn?
Lang is Kuyper niet in Beesd gebleven. Reeds in 1867 nam hij een beroep aan naar Utrecht. Al enige tijd van tevoren had Pietje Baltus een ingeving gehad dat de dominee een beroep zou krijgen en zou vertrekken. Een predikant in het naburige Deil, dr. R. C. H. Romer, een belangrijk man destijds in de kerkelijke besturen, zei: „Dat jong predikantje van Beesd moet je in de gaten houden". En de heer Kievits, het hoofd der school met wie Kuyper goed bevriend was, profeteerde: „Hij is in de wieg gelegd om Minister van Binnenlandse Zaken te worden".
Pietje Baltus zag haar geestelijke zoon met lede ogen vertrekken. Zijn latere kerkelijke en vooral politieke evoluties keurde zij af, maar de oprechtheid van zijn bekering leed bij haar geen zweem van twijfel, vermeldt Rullman. Bij dr. Kuyper bleef zij levenslang in dankbare nagedachtenis. Haar portret stond steeds op de schoorsteenmantel van zijn studeerkamer.
Dr. Kuyper kwam op de leerschool der Beesder vromen, „wier gedachten-wereld nog letterlijk uit de dagen kort na de Hervorming waren gestereotypeerd" (is in vaste vorm gegoten). Hier rijst de vraag; is hun discipel tijdens zijn indrukwekkende carrière zijn Beesder leerschool trouw gebleven? „Kuyper voelde het aanstonds dat het denken zijner eeuw een ander was dan het denken uit de tijd van Gomarus". Daarom stelde hij in zijn „Confidentie" verder te moeten gaan dan Calvijn en andere wegen te wijzen. Dr. Praamsma formuleert dit streven als „een copie van het werk van Calvijn in het handschrift van de 19e eeuw".
De term: neo-calvinisme is dan ook geen kwalificatie van Kuypers tegenstanders, maar is door hem welbewust ingevoerd en heeft onder zijn leiding in de praktijk vaste vorm verkregen. Naar het oordeel van de Duitse geleerde Ernst Troeltsch is „dit democratisch en utilitaristisch (op nut en bruikbaarheid gericht) neo-calvinisme ver afgeweken van het oude, zeer aristocratische en aan het Lutheranisme nog nauw verwante calvinisme van de Geneefse stichtingstijd".
Neo-gereformeerd ?
Want wilde Kuyper enerzijds het volk terugvoeren tot Schrift en historie en zijn toekomst verzekeren door het - zoals Allard Pierson het eens treffend heeft uitgedrukt - de doop van zijn eigen verleden te doen ondergaan, anderzijds werd Groens ideaal van een protestants-christelljke natie door hem definitief prijsgegeven terwille van de neutrale staat. Enerzijds wilde hij door zijn kerkreformatorische arbeid - de Doleantie de kerk weer brengen tot gehoorzaamheid aan de Gereformeerde belijdenis, anderzijds werd onder zijn leiding deze belijdenis geschonden art. 36 N.G.B. - waardoor de wezenlijke roeping van de overheid feitelijk werd geloochend.
Door het calvinistisch dogma te interpreteren in moderne geest werd een verdachte aanpassingsmentaliteit geschapen, zowel naar de zijde der wereld: de moderne cultuur! als naar de zijde van Rome: de coalitiegedachte! Kuypers constructie van de leer der gemene gratie, waaraan immers alle mensen deel hebben, verstrekte hiertoe het theologisch fundament, maar heeft tevens de kloof der antithese op levensgevaarlijke wijze overbrugd.
Heeft dr. Kuyper niet herhaaldelijk betoogd dat de leer der gemene gratie (algemene genade) het punt was „waarbij onze Gereformeerde belijdenis afweek van het Doopersche pad der mijding"? Het kan niet worden ontkend dat Kuyper zich op meesterlijke wijze van deze opvattingen heeft bediend terwille van zijn christelijke aktie op alle terreinen des levens maar de gevolgen ervan zijn funest geweest.
Ander gehalte
Dr. A. Kuyper is onweersprekelijk als geleerde, journalist en politicus een dominerende en nationale figuur van uitzonderlijk formaat geweest, naar Groens getuigenis „singulier In alles". Maar heeft deze „klokkenist der kleyne luyden" ons volk in kerk en staat de weg gewezen zoals hem die door Pietje Baltus overeenkomstig de oud-gereformeerde belijdenis was geleerd? Ot was haar bevindelijke godsgeleerdheid toch wezenlijk van een ander gehalte dan Kuypers intellektualitische en aktivistische theologie?
Dank zij de confrontatie met „Abraham de Geweldige" heeft de geringe Pietje Baltus de kolommen der historische encyclopedieën gehaald. Haar portret stond op de schoorsteenmantel in Kuypers studeervertrek. Heeft de magistrale maarschalk - nu niet meer zonder leger als eens Groen — er meest met de rug naar toe gezeten? Een leerschool dient - zal het goed zijn — tevens een oefenschool en een bewaarschool te zijn!
(Het eerste artikel werd geplaatst in het R.D. van 26 augustus).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 27 augustus 1975
Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 27 augustus 1975
Reformatorisch Dagblad | 8 Pagina's