Matthew Henry na tweehonderd jaar nog steeds veelgevraagd
<br />
Tot voor kort moest ieder diep in de beurs tasten, die een tweedehands exemplaar van de onder ons alom bekende Verklaring van het Oude en Nieuwe Testament door Matthew Henry wilde aanschaffen. Indien de betrokkene althans niet op een wachtlijst geplaatst behoefde te worden om een complete serie van negen delen te bemachtigen. Uitgeverij De Groot te Goudriaan heeft velen blij gemaakt door — met toestemming van de oorspronkelijke uitgever J. H. Kok te Kampen — deze voor de Geref. gezindte lange tijd als dé Bijbelverklaring erkende boekwerken opnieuw, in derde druk, uit te geven.
De eerste twee delen zijn inmiddels in bezit van de eigenaars gekomen, van wie wij hopen dat zij de beslist zeer fraai uitgevoerde boeken niet voor de sier in hun kast plaatsen, In 1741 begon men Henry's verklaring in ons land voor het eerst uit te geven. Dat gebeurde bij Reinier Boitet in Delft. In 1759 zette Van Essen, eveneens te Delft, de uitgave voort, bij het vijftiende deel nam Dirk onder de Linden te Amsterdam — het was inmiddels 1765 — het werk over, die het Oude Testament compleet had in 1786 en het nieuwe in 1791.
Een hele breedte
Het ging in totaal om niet minder dan 59 kwartodelen — wellicht heeft deze of gene onder onze lezers de naar wij (als ooggetuige) weten veel ruimte in beslagneraende reeks bandjes nog staan — die ooit samen tweehonderdzestien gulden en veertig cents kostten. Ongeveer in dezelfde tijd — iets vroeger — voltooide prof. J. van den Honert de uitgave van de „Verklaring van de gehele Heilige Schrift door enige van de voornaamste Engelse Godgeleerden", die omdat van hun werk veel gebruik gemaakt is, als de verklaring van Patrick, Polus en Wels de wereld ingegaan is. Patrick, Polus en Wels verscheen tussen 1740 en 1757 in 17 delen, zowel kwarto als folio.
Als inleiding ging aan Henry's werk vooraf ,,een geleerde, in natuurlijke orde geschikte, en aaneengeschakelde historie van de oorsprong des Bijbels; behelzende een krachtige verdediging van deszelfs goddelijkheid en wederlegging van de voornaamste argumenten der Vrijgeesten, door de vermaarde geleerde heer Thomas Stackhouse". Er is niets nieuws onder de zon. Ook in de achttiende eeuw immers werd de Bijbel als zeer bijzondere openbaring aangevochten. Helaas echter vonden we deze voorrede in de huidige uitgave niet terug, evenmin trouwens als in de door Kok verzorgde heruitgave, die in 1909 (Nieuwe Testament) en in 1912 (Oude Testament) voor het eerst in „beter vertaling en aangenamer vorm" van de persen kwam.
Predikant
Matthew Henry werd op 18 oktober 1662 te Broadoak geboren als predikantenzoon. Door het sterven van een één jaar oudere broer in 1667 en door een preek van zijn vader over Psalm 51 vers 17 in 1673 kwam hij op jeugdige leeftijd tot het geloof. Zette hij zich aanvankelijk aan de rechtenstudie, later koos hij voor de theologie. In 1687 werd hij predikant van de Presbyteriaanse gemeente te Chester. Op 22 juni 1714 stierf hij na zich in 1712 als predikant aan Hackney bij Londen verbonden te hebben. Prof. dr. H. Bavinck, die de „Letterlijke en practicale verklaring" destijds voor Kok inleidde, een voorrede die nu in de uitgave van De Groot wel is opgenomen, schreef over Matthew Henry: ,,De opvoeding in het ouderlijk huis droeg een ernstig puriteins karakter. Vooral de zondag werd er streng gevierd. En zo zette Henry later zijn leven voort ten einde toe. Hij was zeer matig in levenswijze, gezond naar het lichaam, krachtig naar de geest, stond iedere morgen om vijf uur op en ving dan met de studie aan. Hij begon en eindigde iedere dag met God. Zijn dagboek toont overal de trekken van iemand, die dagelijks leeft in de gemeenschap Gods. Zijne geschriften zijn evenals die van Thomas Boston vol van dankbare erkenning, dat de Heere hem leidt en het hem aan niets laat ontbreken. Het gebed was de ademtocht van zijn leven".
Henry verklaarde iedere zondagmorgen in een vaste orde een deel van het Oude Testament en iedere zondagmiddag een stuk van het Nieuwe Testament. Op doordeweekse avonden behandelde hij diverse onderwerpen. Hierdoor — in 1712 was Henry „rondgepreekt" — wordt het ontstaan van de Schriftverklaring begrijpelijker. Matthew Henry begon zijn verklaring in 1704 op papier te zetten, werkte er geregeld aan en voltooide in 1714 de Handelingen der apostelen. Dat was evenwel ook het jaar van zijn overlijden. Anderen hebben toen met behulp van nagelaten aantekeningen en zoveel mogelijk in Henry's geest het werk voltooid.
Twee delen
Over het eerste en het tweede deel dat nu de aanleiding tot ons artikel is, valt veel te schrijven, te vergelijken en op te~merken. Wij kunnen aansluiten bij Bavinck die Henry's Schriftverklaring letterlijk en practicaal, uitleggend en toepassend, onderwijzend en vertroostend noemt.
Het eerste deel bevat de Pentateuch, de vijf boeken van Mozes. En hoewel Jean d'Astruc, de rooms geworden hugenoot, pas in 1753 zijn „Vermoedens aangaande de oorspronkelijke bronnen waarvan Mozes zich blijkbaar heeft bediend bij de samenstelling van het boek Genesis" lanceerde, waarmee hij de geestelijke vader werd van de Pentateuchkritiek die uitliep op de vierbronnensplitsing, aanvankelijk Elohist en Jahwist, later Priestercodex en Deuteronomist, wij vermoeden dat Henry hem het oor niet had geleend.
Tijdgenoten van prof. dr. H. Bavinck die het werk inleidde, prof. dr. G. Ch. Aalders en prof. dr. C. van Gelderen — zij het bedekt om de vreze van hun gereformeerde achterban, de lezer die Kaspers standaardwerk over Calvijns beginsel voor de zang in de eredienst bezit vindt daarin interessante stof over Van Gelderens opvatting — aarzelden niet Mozes' auteurschap van de Pentateuch te betwisten. Wel gaven zij d'Astruc en de zijnen geen gelijk, maar de Pentateuch bevat zelf aanwijzingen, zo schreef Aalders, dat anderen mede-auteur waren.
Profetisch
Nu is het waar dat Henry bij de Joodse traditie aansluit die al diverse eeuwen voor onze jaartelling gold, dat ten opzichte van de laatste acht verzen van Deuteronomium (Mozes' dood) voorbehoud maakt en het overige van de Pentateuch aan Mozes toeschrijft. Het slotdeel van Deuteronomium wordt door de Talmud aan Jozua toegekend. Andere Joodse geleerden, zoals Philo en Flavius Josephus, namen echter al aan (daarin behoeft dus niemand in onze tijd alleen te staan) dat Mozes zelf door profetische voorwetenschap zijn eigen dood met wat daarbij en daarna voorviel beschreef.
Hoewel Henry zich dus hier bij de Talmud aansluit, dat betekent niet dat hij de schijnbare aanwijzingen uit de Pentateuch zelf accepteert. Aalders gaat wel erg rationeel te werk als hij de gedachte van Philo en Flavius Josephus als strijdig „met iedere redelijke waarschijnlijkheid" aanmerkt. Maar het getuigt ervan dat al te gemakkelijk wetenschappelijke arbeid het geschonken licht over de Bijbeltekst moet verdringen in het niet erkennen van de verduisterdheid van ons verstand.
Koningen?
Hoe gaat iemand als Aalders te werk? In Genesis 36:31, zegt hij, wordt gesproken over het koningschap over Israël, op een wijze, die toont dat dit woord eerst kan geschreven zijn nadat ook Israël een koning had verkregen. (Gen. 36:31: ,,En dit zijn de koningen, die geregeerd hebben in dit land Edom, eer een koning regeerde over de kinderen Israels".). Kennelijk had Aalders niet gelezen in Genesis 35 vers 11 dat God tot Abraham zei: „Een volk, ja, een hoop der volken zal uit u worden, en koningen zullen uit uw lenden voortkomen". En hoogachting hebben wij voor Henry die hier — in plaats van grond te vinden om Mozes' auteurschap in twijfel te trekken —- „eer een koning regeerde over de kinderen Israëls", verklaart als „vóór de tijd van Mozes, want hij was koning in Jeshurun".
Schijnbaar
Om nu maar te besluiten met een citaat van Calvijn dat de rijkdom juist van Genesis 36 vers 31 aantoont en dat eveneens blijk geeft van licht over Gods woord, de Geneefse Hervormer zei: ,,Aan beide zonen van Izak was de luister beloofd, dat van hen koningen zouden afstammen; nu worden zij eerst onder de Edomieten aangetroffen, en Israël schijnt bij hen achter te staan. Maar de voortzetting der geschiedenis leert het, hoe veel beter het is, laag bij de grond, diep in de aarde te wortelen, dan terstond van den beginne aan voor een ogenblik een spoedig voorbijsnellende heerlijkheid te verkrijgen. Daarom behoeven de gelovigen, waar het met hen langzaam voorwaarts gaat, de snelle de schitterende vooruitgang niet te benijden, die zij bij anderen ontwaren, want dat bestendig geluk, dat de Heere hun belooft, is van oneindig hogere waarde".
Wij zien dus hoe voorzichtig men wel mag zijn met uitspraken of theorieën over het auteurschap van de diverse Bijbelboeken en prijzen Henry in zijn opvattingen over de Pentateuch. Ten opzichte van het boek Jozua legt hij wel terughoudendheid aan de dag, terwijl hij anderzijds het „gezag van boven" en het „van hem geschreven" benadrukt. Henry spoort ons in deze tijd aan tot voorzichtigheid, door zijn ontkenning van innerlijke tegenstrijdigheid in de Bijbel.
Onze waardering voor deze heruitgave die alleszins betrouwbaar is zal duidelijk zijn.
N.a.v. ,,Letterlijke en practicale verklaring van het Oude Testament", delen I en II (bevattende respectievelijk Genesis tot en met Deuteronomium en Jozua tot en met 1 Koningen) door Matthew Henry, uitgave De Groot, Goudriaan, deel I 921 blz., deel II 733 blz., prijs per deel ƒ67.50.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 12 januari 1977
Reformatorisch Dagblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 12 januari 1977
Reformatorisch Dagblad | 12 Pagina's