Berkouwer, Kuitert en Van Ruler gaan vanuit Bavinck eigen wegen
Studie van S. Meijers over Geref. openbaringsleer:
LEIDEN — Wat betekenen de nader te omschrijven termen „objectiviteit" en „existentialiteit" in de dissertatie van dr. S. Meijers? De ondertitel van zijn boek dat ook in handelseditie op de markt komt, helpt niet onmiddellijk verder, want die betoogt dat dit „een onderzoek (is) naar hun verhouding in de theologie van Herman Bavinck en in de door hem beïnvloede concepties".
Dat zegt nog niet zoveel. Maar Meijers wil in zijn studie nagaan, hoe de invloed van Herman Bavinck doorwerkte in het theologisch denken in Nederland en wel in de theologische opvattingen van C. C. Berkouwer en H. M. Kuitert (beiden van de VU) en bij nu wijlen A. A. van Ruler (RU Utrecht). Nu ging het Meijers niet om de hele theologie van Bavinck of der genoemde theologen, Nee, hij richtte zijn ,,bevraging" op een centraal thema: de openbaringsleer van Bavinck.
Eén kennis
Deze leer heeft Meijers de probleemstelling aangereikt voor zijn boek. Op het voetspoor van Calvijn heeft Bavinck gesteld dat hij die God leert kennen tevens het rechte zicht op Zijn scheppingsopenbaring ontvangt. Godskennis en kennis van de schepping naar Gods wil zijn één. Daarom is het voor de gereformeerde traditie kenmerkend om zich te verzetten tegen het uit elkaar halen van heil en schepping, alsof deze twee gescheiden grootheden binnen één openbaring zouden zijn. Er is één openbaring, en daarom ook maar één geloofskennis, en deze berust, naar geref. opvatting, uitsluitend op de Schrift die ons gezaghebbend geschonken is.
Daarmee is dan aan de begrippen waarmee Meijers werkt inhoud gegeven. Men zou objectiviteit en existentialiteit ook kunnen omschrijven als „het voorwerpelijke" en „het onderwerpelijke". Het eerste is dan de (Schrift)openbaring, het tweede de mens die deze erkent en verwerkt.
Nu is het het verwijt van Bavinck dat altijd in de theologie weer het onderwerpelijke - de mens, de existentialiteit - blijkt te heersen over het voorwerpelijke - de openbaring van God in de Schrift -. Dit verwijt richt hij niet alleen tot de geref. theologie van de 18e eeuw en daarna, maar ook tot die van zijn eigen tijd. Hij zegt dan: „de rede emancipeert zich van de openbaring", d.i. zij gaat zich van die openbaring losmaken en over haar heersen; zij verzelfstandigt zich zodat een stelsel ontstaat waarin de Schriftopenbaring dan (achteraf) moet worden ingepast. De mens heerst, de existentialiteit.
Grondgedachte
Meijers ging na of deze principiële stellingname van Bavinck - de eenheid van heil en schepping gefundeerd in de Schriftopenbaring ook terug te vinden is bij Berkouwer, Kuitert en Van Ruler. Bij alle drie deze theologen heerst immers dezelfde grondgedachte als bij Bavinck, nl. dat heil en schepping bij elkaar moeten worden gehouden en niet dualistisch mogen worden gescheiden. Wordt deze grondgedachte ook bij hèn in de Schriftopenbaring alléén verankerd?
Hij concludeert dan dat ieder van deze drie theologen deze grondgedachte op eigen wijze uitwerkt, een wijze die hen onderling gescheiden houdt, maar vooral ook van Bavinck. Met name bij Kuitert en Van Ruler ontdekt hij de verzelfstandiging van het existentiële, van het „onderwerpelijke", het menselijk denken. Ook bij Berkouwer is daar al een neiging toe, maar deze wordt bij hem sterker in toom gehouden. Bij Kuitert en Van Ruler is daarentegen duidelijker van een „openbaringsbegrip" sprake.
Hoewel Meijers er telkens op wijst hoezeer Kuitert en Van Ruler eikaars tegenpolen zijn wanneer het om de inhoud van het belijden gaat, blijkt uit zijn boek dat er toch ook sprake is van een sterke mate van formele overeenkomst tussen hen. Bij beiden is deze te danken aan hun verzet tegen een dualistische kijk op de verhouding van heil en schepping.
De Leidse predikant ontdekt dan verder diverse parallellen tussen de Geref. theologie (in de Geref. Kerken) en die van de Duitse zogeheten Heilshistorische School (vooral met de argumenterende stroming daarbinnen).
Meijers wijst hiervoor op het zelfstandig maken van de existentialiteit, het „onderwerpelijke", het leven en denken van de mens, dat hieraan ten grondslag ligt.
Opzet studie
De studie valt in drie hoofddelen uiteen, voorafgegaan door een algemene inleiding van dertien paragrafen. In het eerste hoofddeel „Objectiviteit en existentialiteit (H. Bavinck)" wordt in zeven hoofdstukken een doorsnede geven van Bavincks theologiseren rond dit thema van heil en schepping. Hoofddeel II is getiteld „Existentialiteit en objectiviteit (G. C. Berkouwer)". Ook daar weer (dezelfde) zeven hoofdstukken o.a. over heil en voorzienigheid (providentia). Goddelijke inspiratie (theopneustie) en vergelijkingen met Bavinck t.a.v. christologie en anthropologic (de leer aangaande Christus en aangaande de mens).
Het derde hoofddeel, „Existentialiteit en objectiviteit: de afwijzing van hun combinatie" is weer onderverdeeld in twee secties: „Van apologie naar verificatie" en „Confrontatie: tweeërlei verstaan vanuit en van H. Bavinck". In dat derde deel komen de denkbeelden van F. E. D. Schleiermacher, Ernst Treeltsch en Wolfhart Pannenberg aan bod als voorbereiding op de plaatsbepaling van Berkouwer (IlIa) en het wegen der opvattingen van Kuitert en Van Ruler (lub). De afstand tot Bavinck is bij beide laatsten het grootst.
Structuur parallel
Meijers gaat in zijn studie na, hoe de „objectiviteit" (de aan ons overgeleverde Schrift en haar inhoud) en de betrokkenheid van het geloof daarop zich tot elkaar verhouden. Hij ontdekt dan o.a., dat Berkouwer precies de omgekeerde volgorde hanteert bij de benadering van de Schrift. Ook deze legt de nadruk op de objectiviteit ervan maar anders dan Bavinck komt hij daartoe via de weg van de existentialiteit: het gelovig antwoord van de mens op die Woord-openbaring.
Kuitert en Van Ruler zijn sterker bezig, deze „existentialiteit" te verzelfstandigen en wel op een wijze, zoals Bavinck die niét bedoeld heeft. Beiden verwerpen ook, anders dan Bavinck, consequent het denken vanuit de raad Gods en de voorzienigheid. Meijers concludeert dan dat de opvattingen van Kuitert en Van Ruler t.a.v. deze vragen van heil en schepping inhoudelijk op alle onderdelen verschillen, maar naar de structuur juist overeenkomst vertonen.
In verband met Kuitert noemt de predikant de namen van Kant en Hegel, bij Van Ruler die van Schleiermacher en Troeltsch. Zelfwijst Meijers deze verzelfstandiging der existentialiteit bij Kuitert en Van Ruler van de hand, maar hij zoekt toch liever inhoudelijk bij Van Ruler aansluiting dan bij Kuitert, omdat bij de Hervormde Van Ruler de grondelementen van Bavinck (in het bijzonder t.a.v. de Drieëenheid) sterker worden teruggevonden dan bij de Geref. VU-hoogleraar Kuitert.
Wat moet je nu met zo'n op het eerste gezicht bijna niet door te komen dikke „pil", boordevol materiaal uit het werk van diverse zo uiteenlopende theologen? Heb je als „gewoon" gemeente-pastor voor je ambtelijk werk nu ook iets aan zo'n studie?
Twee kernzaken
Ds. Meijers heeft er zo'n jaar of vier intens aan gewerkt, na eerst een aantal andere studieonderwerpen te hebben overwogen. Maar waarom dan dit thema? We vroegen het hem in zijn studeervertrek, waarbij ook werd gepraat over de kerkelijke situatie in Leiden in het algemeen en die van de Geref. prediking in het bijzonder.
Meijers ziet die lijnen naar de gemeente toe wel degelijk. Het gaat, zegt hij, om twee begrippen die de hele kerkgeschiedenis door, maar vooral in de Geref. traditie, een rol speelden: dogmatisme en spiritualisme. De verhouding dus van Woord en Geest en hun verband. Overwint het verstand? (Zo in de latere Nadere Reformatie,) Of het gevoel in de 196 eeuw? er èéh *,méér" iftaast of zéits boven de Schrift
Bavinck wilde én dat dogmatisme èn dat spiritualisme (eventueel: scholastiek en geestdrijverij) breken en zocht de synthese in de ene betrokkenheid op het objectieve Woord Gods, dat tegelijk ons hart raakt. Bavinck had zich af te zetten tegen twee fronten: dat der Ethischen, waar de objectiviteit ten diepste toch mede bepaald werd door het menselijk geweten, zodat de zekerheid des geloofs ook in iets anders lag dan in het objectieve Woord; maar ook dat der schoProf. dr. A. A. van Ruler verwerkte Bavincks grondgedachte geheel tegenovergesteld aan de wijze, waarop prof dr. ff. M. Kuitert dit doet. lastiek na de Reformatie, al te beginnen bij Melanchton.
Gods wil
Zo licht Meijers nog eens bepaalde gedeelten uit zijn proefschrift toe. Zo stelt hij, dat de objectiviteit (openbaring) voor Van Ruler en Kuitert beiden wel „bemiddeld" tot ons komt, maar bij Van Ruler is die bemiddeling objectiverend, bij Kuitert juist interpreterend. (Iets versimpeld gezegd: volgens Kuitert komen we in de Bijbel nooit aan de weet, wat God precies wil; we vernemen daarvan dit alles door de menselijke zeef is heengegaan. „God wil het" kunnen wij het weten, red. RD).
Bij Bavinck staat centraal, dat het heil ertussen is gekomen; niets nieuws aan de schepping toevoegt (dit komt centraier terug bij Van Ruler: het NT als verklarend woordenboekje bij het Oude Testament). Voor Kuitert is de traditie der kerk veranderlijk, voor Van Ruler is ze veranderbaar, aldus Meijers, die aantoont dat Kuitert met Pannenberg en de Heilhistorische School zich verzet tegen Barth en Bultmann met hun openbaringstheologie.
Met Pannenberg ziet men ook bij Kuitert een zich naar de toekomst toe-dromen, een met de wereld meedenkende theologie.
Schriftgezag
Het gaat in wezen dus om de Schriftvraag: heeft de Schrift als H. Schrift gezag of niet? We zien ook nu de theologie weer verzanden in een links óf rechts Doperdom, in een modellen-vlucht, waarbij men — meent Meijers — vaak een „Schrift" onder of boven de H. Schrift heeft. Na de 19e-eeuwse wils-inspanning heeft nu het gevoel een grote plaats, waaraan het denken ondergeschikt wordt gemaakt.
We moeten, zo concludeert Meijers, niet een systeem bouwen, wel het dogma richten en doorlichten op de situatie; de Schrift zelf kent die dubbelheid: dat óók bepaald zijn door de eigen tijd. Maar naar haar aard is openbaring altijd normatief.
Vanuit het Geref. belijden moeten we rond deze zaken van heil en schepping, van Woord en ant-woord, de eigen tijd en de mens voortdurend „bevragen", aldus dr. Meijers.
Zijn studie verschijnt bij Kok, Kampen, 1979.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1979
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 maart 1979
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's