Spreken over Jezus als mens heeft geen zin
Tweede promotie ds A. van de Beek
LEIDEN — „God heeft een geschiedenis, waarin Hijzelf verandering ondergaat." „Als God in Jezus zijn diepste wezen openbaarde, betekent dit dat hij in Jezus pas zijn diepste wezen ontdekte". Dit zijn heel krasse uitspraken, die in elk geval voorkomen dat u van verregaande orthodoxie zou kunnen worden verdacht.
Deze woorden sprak de Leidse kerkelijke hoogleraar in de dogmatiek prof. dr. H. Berkhof gistermiddag tot dr. A. van de Beek, bij diens tweede promotie, nu tot doctor in de godgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit van Leiden.
Dr. Van de Beek, Hervormd predikant te Raamsdonk (en voorheen te Vriezenveen), promoveerde gisteren op de dogmatische studie „De menselijke persoon van Christus", waarin hij ,,een onderzoek aangaande de gedachte van de anhypostasie van de menselijke natuur van Christus" instelde. Zijn promotor was prof. Berkhof en als referenten traden op de nieuwtestamenticus prof. dr. M. de Jonge en lector dr. E. P. Meijering, die de geschiedenis der vroege kerken doceert.
Berkhof, die als laatste spreker opponeerde, begon zijn gedachtenwisseling met de hierboven genoemde stellingen vijf en zes uit Van de Beeks proefschrift.
Botanicus
Het was dr. Van de Beeks tweede promotie. De jonge predikant (33), die in 1970 op 23-jarige leeftijd het ambt aanvaardde in de Hervormde gemeente van Lexmond, promoveerde reeds in 1974 aan de Utrechtse universiteit tot doctor in de wiskunde en natuurwetenschappen (biologie, in het bijzonder de botanica), omdat hij vanuit zijn grote interesse voor de natuur een voornaam kenner is van het vóórkomen en de verspreiding van bramen in West-Europa.
Beide studies zet de predikant na zijn dubbele promotie onverminderd voort; naast zijn theologische studeerkamer neemt zijn daarvan gescheiden herbarium een grote plaats in, zo bleek uit de toespraak van Berkhof na de promotieplechtigheid.
Ook de rector-magnificus ging uiteraard in op deze dubbele promotie. Moest hij de kandidaat, in afwijking van de Leidse „mores", niet aanspreken met „zeergeleerde kandidaat"?
Eerste opponent was nieuwtestamenticus prof. M. de Jonge, die ervan uit ging, dat het Nieuwe Testament allereerst document uit het verleden is. Hij meende, dat Van de Beek het begrip ontwikkeling te weinig plaats geeft, al spreekt hij wel van variëteit en al is hij wel bereid, Schriftplaatsen als Philippenzen 2 vers 6 tot 11 en Kolossenzen 1 vers 15 tot 20 te beschouwen als vroegchristelijke hymnen. Ook de stukken over de maagdelijke geboorte worden volgens De Jonge algemeen als laat beschouwd en de promovendus doet te weinig met dit gegeven.
Ontwikkeling
Van de Beek meende, dat er in de Schriftgegevens ontwikkeling en diversiteit omtrent Jezus Christus is, maar die ontwikkeling is dan wel al vanaf het begin in de christelijke traditie aanwezig, ook die van de preexistentie van Jezus (het „al bestaan van eeuwigheid af') en van de maagdelijke geboorte. En ten aanzien van de datering der nieuwtestamentische geschriften is momenteel erg veel in beweging. Dat hier de pre-existentie centraal staat is om aan te tonen dat het om een wezenlijke zaak in de dogmatiek gaat, die in het spreken over Jezus een legitieme plaats heeft.
In zijn proefschrift houdt Van de Beek zich bezig met een onderwerp uit de dogmatiek, dat tamelijk onbekend is, in oudere dogmatieken vaak geheel ontbreekt. Tijdens zijn Utrechtse studie bij Van Ruler schreef Van de Beek een met een prijs beloonde scriptie over de „anhypostasie", die volgens hem een kernpunt is van de hedendaagse leer aangaande Christus.
God en mens
Anhypostasie" betekent, dat bij de geboorte van Christus er een al van eeuwigheid bestaande goddelijke persoon op aarde kwam en de menselijke natuur aannam. Het menselijke werd dan door deze goddelijke persoon overgenomen. Zo heeft het menszijn van Jezus geen bestaan in zichzelf: spreken over de mens Jezus heeft geen zin, want die mens was er niet: de mens Jezus van Nazareth is er alleen doordat God het menselijke vlees aannam.
Dr. Van de Beek, die bij zijn collega's als „Bramen-Bram" bekend staat, doet in dit proefschrift een poging, meer helderheid te brengen in de verhouding van Goddelijk en menselijk in de persoon van Jezus en hij wil theologen van vroeger en nu daarover met elkaar in gesprek brengen om zo het „geheim van Jezus Christus in onze dagen te verwoorden" en om anderen te helpen, „het verhaal van Jezus, het verhaal van een Levende, verder te schrijven".
Voor en tegen
Hij doet dat in een viertal hoofdstukken: de ,,anhypostasie" in de vroege kerk, in de 20e eeuw (voorstanders ervan die hij bespreekt zijn o.a. H, Bavinck, A. Kuyper, G. H. Kersten, Haitjema, Van Ruler en W. J.. Aalders; tegenstanders zijn o.a. P. Althaus, F. W. A. Korff en de filosoof D. H. Th. Vollenhoven. Van de Beek bespreekt ook Barth, Pannenberg, Moltmann, Rahner, Schoonenberg en de destijds veelomstreden John A. T. Robinson).
In de twee volgende hoofdstukken exegetiseert hij de anhypostasie in het (licht van het) Nieuwe Testament en hij eindigt met wat dogmatische lijnen voor een verder doordenken van de relatie God-mens in Jezus. Tegenover en naast dit begrip waardeert Van de Beek ook positief het begrip „en-hypostasie", waarmee beide naturen in Jezus als volstrekt gelijkwaardig worden aangeduid.
Lijden Gods
In de promotiezitting werden pittige vragen gesteld en antwoorden gegeven over deze vragen der systematische theologie, waarbij ook de notie van het „theopaschytisme" (niet alleen de mens, ook God heeft geleden) aan de orde kwam alsmede de bestrijding door Leontius van Nestorianen en Eutychianen. Opponenten waren na De Jonge lector Meijering, emeritus-kerkhistoricus prof. J. N. Bakhuizen van den Brink en prof. H. J. Adriaanse. De theoloog ea wijsgerige bioloog prof. M. Jeuken kon, omdat de tijd om was, niet meer aan het woord komen.
Wel opponeerde de Utrechtse emeritus-botanicus prof. E. P. Jonker, bij wie Van de Beek eerder promoveerde op een Duitstalige studie over de verspreiding van bramen in Gelderland. De predikant schreef ook diverse botanische artikelen, o.a. in een feestbundel voor deze promotor die nu Van de Beek aanviel op diens stelling (nr. 15 van de 16 stiücs) over de verspreiding van bramensoorten in Limburg, die een greu tuisen bet Krijt- en Löss-district onwaarschijnlijk maken. Een andere opmerkelijke stelling was nr. 9: „In Exodus 21 vers 22 - 25 kan men een argument vinden voor de mening, dat het plegen van abortus-provocatus geen vergrijp tegen het leven is en de vrouw zelf de beslissing daarover heeft".
Na de promotie ging Berkhof in zijn lofrede in op de ,,twee naturen in één persoon van deze dubbele doctor", waarbij hij kans zag Vriezenveen onder te brengen bij een „oeconomische triniteit" en de predikant aanspoorde, zowel in de studie der natuur als der theologie tot verdieping en meer publicaties te komen.
Van de dissertatie verschijnt binnen enige tijd een handelseditie bij Callenbach te Nijkerk.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 18 juni 1980
Reformatorisch Dagblad | 13 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 18 juni 1980
Reformatorisch Dagblad | 13 Pagina's