„De F-dur Toccata, dat is mijn lijfdeun"
Stoffel van Viegen moet na halve eeuw Dom verlaten
Op 28 juli 1937 werd de toen 21-jarige Stoffel van Viegen benoemd tot organist van de Domkerk te Utrecht. Volgend jaar zou hij een halve eeuw lang de vaste bespeler van het fameuze Batz-orgel zijn geweest, ware het niet dat Van Viegen ap 1 januari aanstaande afscheid moet nemen. Van Viegen vindt dat niet aardig, maar vil er niet lang over zeuren. Maar in Maassluis zouden ze tegen Asma vast niet gezegd hebben dat hij ermee op moest houden. En Flor Peeters in Megchelen heeft tot zijn drieëntachtigste jaar vrolijk doorgespeeld. In Utrecht moet een organist na zijn zeventigste veraardag er kennelijk mee stoppen. Dat is jammer. Want ik voel me als met deze schone dame in de Dom getrouwd. Het zij zo". <br />
Aan het Domorgel groeide bij Van Viegen de liefde voor de Franse orgelliteratuur. „Je kunt ervan zeggen wat je wilt, maar de symfonieën van Widor en Vierne, dat zijn vondsten. Dat waren muzikale heren die hun vak verstonden. En natuurlijk, onze Franck, die staat boven alles verheven. Dat zijn compoisten, die moeten er eens bij op een concertprogramma. Het lucht wat op. Muziek is, zeg ik altijd, als een goed glas wijn. Ze fonkelt in de zon". Maar Van Viegen haast zich: „Laten we niet voorbijgaan aan onze grote Bach. Die wist van zichzelf niet hoe begaafd hij was. Ongelooflijk. Vooral als je zelf de grote Bachwerken speelt, dan ervaar je dat. Alsof ze helemaal naar het orgel zijn toegeschreven".
Guilou
„Frankrijk heeft grote namen voortgebracht. Noem ze maar op: Duruflé, Tournemire, Messiaen, Guillou. Guillou is een enorme vrijbuiter. Maar hij kan het zo goed. Niet te geloven zoveel als die man in z'n mars heeft.
Technisch staat Guillou nergens voor. In de Doelen zag ik. hem eens spelen. Het was een programma vol met toccata's. Allemensen, dat ging de hele avond maar door. Een echte gedrevene. Hij heeft ook eens in de Oude Kerk te Amsterdam gespeeld. Dat is een moeilijk orgel hoor.
Daar loop je als concertorganist eerst twee keer om heen om moed te verzamelen. Een toeter om te bespelen! En dan speek Guillou daar plotseling en. rent met drie gekoppelde klavieren ook even door een toccata van Bach heen! Ja, Guillou kan veel. Velen bevalt dat niet. Ik heb wel opmerkingen over Guillou gehoord dat ik zei „meneer, wat kakelt u nou toch..."
Van Viegen haast zich weer: „Niet in alles bewonder ik Guillou. Zoals hij Bach interpreteert, nee, dat hoor ik liever anders".
Na Bach
„Er is een tijd geweest dat alleen de oud-Duitse meesters verantwoord waren. Na Bach hield het op. En als je iets wilde spelen uit de tijd na Bach, dan speelde je maar Distier of Pepping. Daar moest je eerder toe overstappen dan naar de vijfde symfonie van Widor. Dat vond men niet passend. Er kwam de klad in het spelen van Franse werken. Toen klaagde ik mijn nood eens bij Cor Kee — verstandig mens — en die zei „Man, het komt allemaal vanzelf weer terug". En Kee kreeg gelijk. Zelfs Boëlmann wordt weer gespeeld". „Ik heb het mijn leerlingen nooit geweigerd. Ze mochten ook in die verboden tijd best aankomen met een symfonietje van Vierne. Nu spelen conservatoriumleerlingen ook weer Vierne.
Die herwaardering is zeer terecht. Muziek hoeft niet altijd zo'n geweldige diepgang te hebben, het mag ook best eens gemakkelijk in het gehoor liggen. Maar, Pepping en Distier schreven ook goede muziek. Niet alles van hen is mooi, maar wel veel. De sonates van Hindemith mag ik ook graag spelen".
Wat Van Viegen ook speelt, hij vertaalt alles naar de mogelijkheden van zijn orgel, schreef Trouw bij Van Viegens 45-jarig jubileum in 1982. Jac. B. Looijen noemde het zelfs een tikje gewaagd maar stelde toch; „Als Stoffel Bach speelt, hoor je Mendelssohn, maar dan wel heel goed". "
Van Viegen nu: „Daar is Trouw ook over aangesproken. Want dat is natuurlijk niet waar. Waar je niet omheen kunt is het gegeven dat het Domorgel geen Bach-orgel is. Om Bach in de Dom recht te doen, moet je wel eens anders registreren dan je op een Schnitger zou doen.
Op dit Batz-orgel klinkt ook bij Bach altijd iets door van de romantische negentiende eeuw".
„Als ik Bach, onze hoofdschotel, speel, dan voel ik altijd iets van verhevenheid doorklinken. Dat is muziek die niet om snelheid vraagt. Bach speel ik dus zodanig dat elke noot te volgen is. Het is opmerkelijk dat in alle discussies over het temjjo bij Bach de uiteindelijke conclusie is: langzame stappen maken. Bach dus gematigd spelen om de zeggingskracht van zijn werk mooi over je speeltafel te krijgen. Een enkeling racet nog door. Dan zeg ik: „ik hoor niks meer, dat is mij te snel".
Persoonlijk
Als Stoffel van Viegen de d-moll van Bach speelt, dan hoor je Van Viegen. „Dat mag", zegt hij met nadruk. „Een mooi effectvol werk'', noemt hij de dmoll. „Wel moeilijk om de inhoud ervan van binnenuit te brengen. Ik neem een niet te snelle fuga. Maar wel een groots en machtig slot. En dat mag ook sneller. De passages aan het eind, mag je opvoeren. Ik ben ook gerust in staat om de laatste acht maten te octaveren. Dan krijgt het slotakkoord iets groots, iets majesteitelijks over zich". Mag dat? „'t Is 1986!"
„Niet alles is te beredeneren. Ook het tempo van een triosonate niet. Ik hoor daar vooral hele plezierige, zachtzinnige huismuziek in. Een ander gebruikt daar rustig mixturen. Wie zal zeggen wie het bij het rechte eind heeft? Overigens prachtige muziek, die zes Triosonates van Bach. Ik noem dat altijd het duivelsprentenboek. Als je die goed kunt spelen, nou dan kun je wel aardig orgelspelen. En wat dacht u van de F-dur Toccata? Dat is mijn lijfdeuntje, een woest mooi stuk".
Bazuin 32'
Al geruime tijd bestaat bij Van Viegen de stille wens zijn Batz-orgel uitgebreid te zien met een Bazuin 32'. Bij het naderend afscheid mag je stellen dat die wens niet is vervuld. „Weet u hoe het zit? Het inwendige van het orgel zit propvol. Daar kan niks meer bij. Maar het pedaal heeft altijd iets aan kracht gemist, vind ik. Vandaar die gedachte over een 32 voet. Nou heb ik daar boven bij het orgel zo'n gipsen David staan. Daar is ruimte over de gehele breedte van het orgel. Ik heb wel eens gedacht, hier moet er toch plaats voor zijn? Ach, een mens denkt wel eens wat. Van den Berg heeft z'n bazuin toch maar te pakken nietwaar? En Feike Asma kreeg hem immers ook? Dus zo'n gedachte van mij, over de ruimte, daar achter David... Ach, laat u maar".
Gemeentezang
De scheidende Dom-organist is tevreden over het Liedboek. Maar ook kan hij zich voorstellen dat er mensen zijn die er moeite mee blijven hebben. De psalmen slaat hij echter hoger aan. „Dat zijn me toch melodieën! Neem psalm 8. Kolossaal. Prachtig ritme. Inderdaad, veel gemeenten zingen nog niet-ritmisch. Men moet dat zelf weten. Maar muzikaal gezien zit men daarmee niet op het juiste spoor. Al die gelijke noten ontstonden in een inzinkingstijd. Als men zegt: wij vinden dat mooi, wij vinden dat waardig, dan zeg ik: best. Maar het is alzo in den beginne niet geweest".
„Maar, merkwaardig. Dat op hele noten zingen heeft wel z'n bekoring. Ik zal het nooit vergeten. Het was ten tijde van mijn voorganger Hendrik Bos.
Men hield Kerkhervorming in de Dom. En ik liep buiten. Toen begonnen ze daar binnen met het volle orgel te zingen "Een vaste burcht is onze God, een Toevlucht..." Mensen, wat indrukwekkend. Dat stapte deftig heen!
Dus voor niet-ritmische gemeentezang heb ik best waardering. Sommige liederen vragen er om statig gezongen te worden. Ook de Lutherliederen uit het Liedboek. Neem „Aus tiefer Not..." Aan het notenbeeld zie je dat je dat deftig moet zingen. Niet te langzaam, dat ook weer niet, anders kom je nooit aan 't eind.
Rechtzinnig
„Nog even een mopje: Jaren geleden hadden wij een gast-predikant. Een heel rechtzinnige. Voor de dienst kreeg ik het briefje. Er stond: „Wij zingen nietritmisch en ik kondig zelf aan!" En dominee kondigt af: Psam 24. Ik gehoorzaam graag aan een dominee. Dus ik wilde wel op hele noten spelen. Maar ik vergat dat. Het eerste couplet ging goed. Maar het tweede ging al doende over op hele en halve noten. Ongemerkt. Na afloop was het heel stil in de kerk. Ineens hoor ik een boze stem op de kansel en die zegt: „Kan er niet 'es iemand naar die organist gaan, want hij speelt ritmisch. En dat doen wij niet"!
Bos
„Wat u nog in uw verhaal moet vermelden is de naam van mijn voorganger: Bos. Hendrik Fre^erik Bos. Die man heb ik zeer gewaardeerd om zijn kerkelijk orgelspel. Dat was nou een man die uitnemend voorspelen kon maken. Voor de dienst speelde Bos altijd een zachtzinnige fantasie over het eerste te zingen lied. Fameus. Hij kón dat zo goed. Zijn tijdgenoot Cornells de Wolff uit Arnhem schijnt dat ook zo goed gekund te hebben. Bos was een heel bescheiden mens, heeft niets gecomponeerd. Jammer eigenlijk".
„Eén van mijn leerlingen dringt er nog steeds bij mij op aan dat ik ook eens ga componeren. Toen heb ik tegen hem gezegd: laat het eerst maar eens wat rustiger worden in mijn leven. Dan kom ik er vanzelf wel toe. Ik moet daar gewoon over gaan zitten mediteren. En dan komt er vanzelf wat los. En inderdaad, die rust lijkt nu te komen".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juli 1986
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juli 1986
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's