'Slechte' Duitsers in oorlogstijd vaak voorbeeld voor 'goeie' Hollanders
"Tussen licht en donker'' doet boekje open over verzetsdaden in en
ZEVENHUIZEN — „De slag bij de bloemenveiling van Rodenrijs op 5 mei 1945 wist zelfs prins Bernhard niet", glundert de heer A. Veerman. „Daar sta je raar van te kijken, want Zijne koninklijke Hoogheid weet ontzettend veel van (het verzet in) de Tweede Wereldoorlog". Dit voorval vond plaats toen Veerman het eerste exemplaar van zijn oorlogsboek aan de prins op paleis Soestdijk overhandigde. "Tussen licht en donker, in Hollands groene hart" is de titel van Veermans tweede pennevrucht. „In 1973 verscheen van mijn hand "De geschiedenis van Zevenhuizen opnieuw beschreven". Bij de samenstelling hiervan stuitte ik op verschillende tegenstrijdige verhalen omtrent de oorlogsjaren. Dit heeft mij gestimuleerd om er dieper op in de gaan. 'Slechte' DuitIers bleken vaak beter te zijn dan 'goeie' Nederlanders".
Veermans boek is het resultaat van twee decennia spitwerk. „De titel werd geboren in de twintig jaar die ik met het boek bezig was en slaat op de jaren van oorlog en verzet in en rond Zevenhuizen. In '40 tot '45 konden mensen bij daglicht, maar ook als het donker was, geen verzet plegen. Veel dingen -pro en contra— gebeurden daarom tussen licht en donker", verduidelijkt Veerman.
„Het gevaar voor het verzet kwam niet in de eerste plaats van de Duitse militairen. Zij waren voor hun nummer opgeroepen bij de Wehrmacht. Meestal kwam het gevaar van eigen landgenoten, die sympathiseerden met het nazisme. Zo werkten Nederlanders (soms als tipgever) in dienst van de Sicherheitsdienst (SD). De SS, de SD en de Gestapo waren de vijanden van de Wehrmacht, de burgerbevolking en in het bijzonder het verzet".
Zevenhuizenaar A. Veerman -in het dagelijks leven onroerend-goedspecialist en onteigeningsdeskundige- kreeg van de toenmalige minister van justitie, mr. A. A. M. Van Agt, toestemming om „zonder beperking" de bronnen die hem zinvol leken te raadplegen, zoals de archieven in het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam.
Deuteronomium 4:9
Zelfs tot in Duitsland, Engeland en Amerika warden bronnen aangeboord. Het Bundesarchiv-Militararchiv te Koblenz en Freiburg, het Weense Dokumationszentrum des Bundes Jüdischer Verfolgter des Nazi-regimes van Simon Wiesenthal en de Escaping Society in Londen van de Royal Air Force waren bij voorbeeld enkele instanties die hem waardevolle gegevens verschaften.
Veermans gedetailleerde en rijk geïllustreerde boek -met hier en daar helaas wat grove en ongepaste woorden- geeft niet alleen een beeld van de lotgevallen in oorlogstijd van mensen uit Zevenhuizen, maar ook uit Berkel en Rodenrijs, Bleiswijk, de Krimpenerwaard, Waddinxveen en Zoetermeer. (Jeugd)herinneringen van hemzelf en verzetslieden verwerkte Veerman in twintig niet chronologisch geordende hoofdstukken. En dat alles onder het motto: „Opdat gij de dingen, die gij gezien hebt, niet vergeet" (Deuteronomium 4:9).
„Het ging bijna net als met postzegels verzamelen. Twintig jaar onderzoek, speurwerk, uitwisseling van gedachten, gesprekken voeren met allerlei mensen hebben geresulteerd in dit educatieve boek", vertelt Veerman, die ook voorzitter is van de stichting Oud Zevenhuizen-Moerkapelle.
Vrienden vijand
Veerman heeft grote waardering en respect voor al diegenen, die zoveel deden, vaak voor onbekenden, om hen te helpen, zonder het oogmerk om hieruit persoonlijk voordeel te halen. „Dat is om heel stil van te worden. In de oorlog kan je vriend je vijand zijn en je vijand je vriend".
Veerman: „"Toen de oorlog begon was ik een jochie van negen, maar ik kan me nog goed herinneren wat Ie luitenant Teutenberg -hij was ingekwartierd bij dominee Bovendorp in de gereformeerde pastorie en stalde zijn officierspaard bij ons thuistoen hij een kopje koffie meedronk, zei: „Wij Duitsers zijn de vijand en alle mensen hier in dit dorp zijn vrienden. Maar hoe vaak ligt er bij mij niet een briefje in de bus met een aanwijzing dat bij iemand onderduikers zitten of dat een ander een radio heeft. Onder het briefje staat nooit een naam. Maarrr... Teutenberg gooit ze in de kachel. Ik zit hier best in Zevenhuizen". „In de oorlog waren er dus ook goeie Duitsers", zegt Veerman heel beslist.
„Ik herinner me nóg een frappante opmerking van Teutenberg. Toen hij een keer bij zijn paard kwam kijken, ontmoette hij gemeenteveldwachter Nebbeling op het erf. Zij spraken even met elkaar. Toen Nebbeling weg was zei hij: „Die man spreekt goed Duits, maar hij denkt Engels".
Zonder bloed
Ludwig Schmitt, ook een 'slechte' Duitser en officier van de Wehrmacht, werd in oktober 1944 met 35 kameraden ingekwartierd in de school van meester Ramkema te Bleiswijk. Ze hadden de opdracht om alle verzetsactiviteiten in de gehele omgeving te controleren, Met name de intensieve wapendroppingen.
Schmitt was nog maar enkele dagen in Bleiswijk of hij moest al met zijn mannen een onderzoek instellen naar een verboden radiotoestel. De radio stond in een klein kamertje bij een oude vrouw. De soldaten doorzochten het huis. Schmitt bleef echter voor het toestel staan, zodat de soldaten het apparaat niet vonden. Na de huiszoeking gaf Schmitt bevel: „Nichts gefunden, alles in Ordnung. Ab Marsch".
Veerman laat in zijn boek Schmitt zelf aan het woord. Schmitt: „Oberfeldwebel Grahl was een fijne vent en Peterse en Rose (twee officieren, WHS) waren ook prima. Met ons vieren hebben we een bespreking gevoerd. We spraken af dat er geen bloed meer mocht vloeien. De gedragslijn van generaal Rommel en van Von Stauffenberg zou worden gevolgd". „In Noord-Afrika was ik ingedeeld bij de verkenningsafdeling van de vijfde divisie. Het klinkt misschien gek, maar Erwin Rommel was mijn grootste vriend, 's Nachts gingen we vaak samen op verkenning uit. Ja, ja. De grote generaal Rommel met de kleine Ludwig Schmitt. Rommel was een vriend, èn soldaat. Von Stauffenberg was ook een vriend van Rommel. Hij is in Afrika eens op een mijn gelopen. Ja, die Von Stauffenberg was een groot soldaat, een goed militair, maar ook hij haatte het nazisysteem".
Toen Hitler 30 januari 1933 tot rijkskanselier werd benoemd, formeerde zich tijdens de plechtigheden een spontane demonstratieve optocht. Voorop liep een officier van de cavallerie in uniform: Claus Schenk Von Stauffenberg. Hij was een anti-Hitlerman. Op 22 juli 1944 om 12.42 uur explodeerde een bom onder de tafel in de Wolfschanz, het hoofdkwartier van Hilter in Oost-Pruisen. Von Stauffenberg had hem daar gelegd. Volgens Hitler zelf, was hij door de voorzienigheid gered.
Nog diezelfde avond werden, in het licht van de koplampen van een aantal vrachtwagens, op de binnenplaats van het ministerie van oorlog, Von Stauffenberg en enkele anderen gefusilleerd...
Nachtkijkers
De Duitsers in Bleiswijk volgden de droppings vanuit de toren op de school met speciale nachtkijkers. Ook zij merkten wel de bedrijvigheden rondom die droppings, maar zij lieten de zaak zoals het was. Voor hen was de oorlog allang voorbij. Ludwig Schmitt wist dat slager Spengen in Bleiswijk vlees in 't zwart verkocht. „Maar daar hadden wij natuurlijk niets mee te maken. Wij als Wehrmacht waren niet in oorlog met het verzet. Nee, de SS, de SD en de Gestapo, die waren in oorlog met het verzet, 's Avonds na spertijd werden in Bleiswijk de ondergrondse blaadjes rondgebracht. Met de nachtkijker zagen we precies bij wie ze in de brievenbus werden gestopt. Ze hadden dit beter gewoon op de dag kunnen doen, dan had niemand er erg in gehad". Tijdens een patrouille langs de Rotte was een groep jonge mannen gesignaleerd die hout zaagde in het Korenmolengat bij het jachtuis "The Jolly Duck" in Zevenhuizen. Schmitt: „In februari/maart 1945 hoorden we dat er jongelui in het jachthuis aan de Rotte zaten. Die waren daar natuurlijk niet om kievitseieren te zoeken. Voor ons maakte dat niets uit. Wij als Wehrmacht wachtten op het einde. We hadden onze zakken vol van de oorlog".
„Prachtvent"
Leen Wooning, een (goede) NSB'er, was altijd dik bevriend met kapper Gerrit Koenekoop. „In Bleiswijk raakte ik (nog steeds is Schmitt aan het woord) snel bevriend met Leen Wooning. Ik wist dat er bij kapper Koenekoop joden waren ondergedoken. Op een zeker moment kwam ik bij Leen Woning in huis en daar zag ik een joods meisje. Ludwig, zei ik bij mezelf, dat gaat fout. Ik was verplicht zoiets te melden. Want zou ik dat niet doen en het zou uitkomen, dan zou ik de kogel krijgen. Ik ben weggegaan".
De andere dag sprak Ludwig Leen Wooning onder vier ogen. „Leen, ik vertrouw je, maar dat meisje dat gisteren hier was is duidelijk een joods meisje. Dat is levensgevaarlijk en als ze wil blijven leven, dan moet ze hier echt weg. Zelf heb ik een zoon van die leeftijd, die ook wil leven. Dat meisje heeft toch ook recht om te leven? Ich weiB was mit diesen Kindern geschieht. Ga ook naar Gerrit Koenekoop. Ze moeten echt voor een ander onderduikadres zorgen". Leen had met verbazing geluisterd en zei: „Ludwig, je bent een prachtvent".
Op 8 maart 1945 stortte in Zoeterwoude een bommenwerper neer. Vier vliegers werden gevangen genomen en vier wisten te ontvluchten, waarvan er een zich verstopte bij de boerderij van Dogterom in Zoetermeer. De andere drie kwamen bij de ondergrondse in Berkel en Rodenrijs terecht. De 23-jarige vliegenier John E. McCormick werd door verzetsman W. Olivier op de fiets naar het jachthuis in Zevenhuizen gebracht. Het jachthuis aan de Rotte ligt gevaarlijk geïsoleerd in verband met de inundatie van de Eendrachtpolder en Tweemanspolder aan de ene kant en de Rotte en de Hennipsloot aan de andere kant. Redelijk veilig...
Het was 29 april 1945. Het eind van de oorlog kwam in zicht. Schmitt had wat bloem losgepeuterd bij Leen Wooning om die avond pannekoeken te bakken. Samen met Getreiter Karl Silbernagel uit Pleisweiller toog Schmitt naar de Rotte om wat eendeeieren te zoeken. Ze waren aan de achterkant het Korenmolengat ingegaan, over een plank. Plotseling werd er geschoten. Schmitt sommeerde zijn Getreiter: „Liegen!" Ze lieten zich vallen. Ludwig Schmitt trok de veldpet van zijn hoofd. Er zat een gat in. „Blijven liggen", gelastte hij, „dit is een hinderlaag". Na ongeveer twintig minuten vluchtten ze naar Bleiswijk. Welke onverlaat had op hen geschoten?
Verzet gebroken
Veerman: „Het zal wel nooit precies uitkomen wie het fatale schot heeft gelost. De conclusie van het Bleiswijkse garnizoen was, dat de Jachthuisbewoners hier meer van wisten". In de school van Bleiswijk bespraken de Duiters de zaak. „Ich laB mich nicht umiegen". Schmitt en 21 anderen in gevechtstenue gingen voorzien van pantservuisten, mitrailleurs, een kist munitie en megafoon op de fiets via de Lange Vaart naar de Rotte. Rond melkenstijd naderde het groepje Duitsers.
„Herauskommen", schreeuwde er een door de megafoon. Uit de zijdeur van het jachthuis, bij het trapje, kotste een stengun zijn negen milimeter kogels eruit. Een schietpartij ontstond. Een handgranaat vloog door een raam naar binnen. De mitrailleur van de Duitsers stond in het Korenmolengat opgesteld en vuurde, terwijl John E. Mc Cormick aan de achterkant van het jachthuis wilde ontvluchten. Hij werd in zijn achterhoofd getroffen en viel voorover. Hij was dood.
De commandant in het jachthuis, tandarts Kentgens, werd zwaar gewond. Een kogel was links naast zijn neusbeen in het hoofd gedrongen en achter zijn rechteroor uitgetreden. Jaap van Rij (de commandant van het Zoeterraeerse verzet) nam de leiding over en vuurde op de Duitsers die rond het jachthuis lagen. Nadat hij getroffen was door twee pistoolkogels in zijn linkerschouder, was het verzet gebroken. Hij struikelde in een eendeput, viel voorover in het water en verdronk. Jac. L. van Rij (38) had de aftocht gedekt van de meeste Jachthuisbewoners.
Wapens inleveren
Op dinsdagmorgen 8 mei 1945 kwam een vrachtwagen vol met BS'ers (Binnenlandse Strijdkrachten) uit Moerkapelle voor de school van meester Ramkema in Bleiswijk, waar de Duitsers nog ingekwartierd lagen. Ze waren allen tot de tanden bewapend. Ludwig Schmitt stapte via de schooldeur naar buiten. Met zijn pistoolmitrailleur in de aanslag en zijn vinger aan de trekker. "Wenn einer eine Bewegung macht werden viele sterben". De spanning was te snijden. Bakker Ammeraal werd erbij gehaald om te bemiddelen.
Schmitt dacht er niet over om zijn wapens in te leveren aan het verzet. „Als onze wapens moeten worden ingeleverd, dan doe ik dat bij de Commandant van het Canadeze Leger in Rotterdam", was zijn resolute antwoord overeenkomstig zijn legeropdracht. Een van de verzetsmensen kwam naar voren, liep op Schmitt toe en ging voor hem staan. Hij klikte met zijn hakken, salueerde en de verzetsgroep verdween weer met de vrachtauto. De volgende morgen kwamen er legerauto's voor de school. Schmitt stelde zijn mannen op en overhandigde de sleutel van de school aan meester Ramkema. De groep vertrok naar Rotterdam.
Verlorenjaren
Jaren daarna vroeg Veerman aan Ludwig Schmitt hoe hij terugkijkt op de jaren als soldaat van de Wehrmacht. „Dat waren negen verloren jaren van mijn leven", zei Schmitt. Bij de herinnering aan het gevecht bij het Jachthuis vertelde Schmitt: „Nog vele jaren nadien heb ik eraan moeten denken, dat die Amerikaanse vliegenier op de valreep van de vrede, zo jong nog, daar zijn leven heeft gegeven". Ten slotte vroeg Veerman hem hoe hij achteraf tegen Hitler aankeek. Na diep nadenken antwoorde Schmitt; „Niet alles wat Adolf deed was verkeerd".
Naar aanleiding van: "Tussen licht en donker in Hollands Groene Hart", door A. Veerman; Stichting Oud Zevenhuizen-Moerkapelle, Postbus 2, 2760 AA Zevenhuizen; 1987 190 blz.; 69,50 gulden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juni 1987
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juni 1987
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's