„We worden nog gedoogd, maar ook dat lijkt af te nemen"
Oud-gedeputeerde Van Ommeren verlaat Zeeuwse staten
Veel heeft oud-gedeputeerde R. van Ommeren tijdens zijn 21 „statenjaren" zien veranderen, maar de meest ingrijpende verschuiving is in zijn ogen die in het geestelijk klimaat. „In de eerste jaren", zegt hij, „werd er naar ons geluisterd en ook wel conform onze wensen gehandeld. Vervolgens werden we alleen nog maar aangehoord. Nu is het zo dat men ons hooguit gedoogd en het lijkt wel of ook dat gaat afnemen".
Gisteren nam de ex-fractievoorzitter van de SGP Van Ommeren (64) afscheid van de Zeeuwse staten'. Hij maakte vanaf 1966 deel uit van dit college. Van 1978 tot 1982 was hij tevens gedeputeerde. Dat was voor zijn partij een unicum: niet eerder werd een dergelijke post door een SGP'er bekleed. Ook daarna is dat niet meer voorgekomen.
Vakkennis
Als gedeputeerde beheerde Van Ommeren onder andere de portefeuilles van volksgezondheid en maatschappelijk welzijn. Daardoor was hij bij voorbeeld betrokken bij de planning van ziekenhuizen en de gang van zaken bij de Zeeuwse bejaardenoorden. „Als gedeputeerde", stelt Van Ommeren vast, „kun je een zeker stempel drukken op het beleid, meer dan als statenlid. Uit hoofde van mijn functie kwam ik tevens in hogere organen. Daarin heb ik ook voor onze gezindte een aantal belangen kunnen behartigen. Vanuit je vakkennis kun je soms zaken wijzigen die gewoon slecht geregeld zijn".
Vakkennis legde vaak meer gewicht in de schaal dan het naar voren brengen van de eigen principes, zo is de ervaring van de oud-gedeputeerde. „Het vertolken van de SGP-beginselen roept vandaag de dag eerder tegen- dan medewerking op. Men weet soms niet eens meer waarover je het hebt. Dat komt ook al voor onder mensen die een christelijke achtergrond hebben. Nog niet zo lang geleden gebruikte een gedeputeerde bij de verdediging van een recreatieproject het beeld van ellende, verlossing en dankbaarheid. Op aandrang van onze fractie nam hij zijn woorden weliswaar terug, maar het ontging hem wat hij dan verkeerd had gedaan".
Openbaar bestuur
„We zullen ons als SGP'ers moeten realiseren", vervolgt Van Ommeren, „dat het deelnemen aan het openbaar bestuur voor ons steeds moeilijker wordt. Dat geldt zeker voor het zitting hebben in een dagelijks bestuur, zowel op gemeentelijk als op provinciaal niveau. Ook al hebben burgemeesters, wethouders en gedeputeerden een eigen takenpakket, er is een gezamenlijke verantwoordelijkheid waaraan men zich niet helemaal kan onttrekken. Zolang het kan, moeten we proberen onze invloed ten goede aan te blijven wenden, maar de ruimte die ons gelaten wordt, neemt duidelijk af".
Waar de grens ligt tussen doorgaan en afhaken, is volgens Van Ommeren niet in een algemene regel te vangen, maar hij wil wel enkele voorbeelden noemen die verhelderend kunnen werken. „Als je als gedeputeerde bij de planning van ziekenhuizen specialismen moet opnemen die voor honderd procent tegen je principes indruisen, zul je daar geen verantwoordelijkheid voor mogen dragen. De consequentie daarvan is dat je je portefeuille ter beschrkking stelt en opstapt. Ik denk ook aan de discussie in de staten over de zogeheten Verzetskrant. Als fractie hadden we tegen de inhoud van die krant en dus ook tegen subsidieverlening grote bezwaren. Ons werd toen verweten dat wij ons met de inhoud van die krant wilden bemoeien. Dat achtte men niet toelaatbaar. Toch zou ik als gedeputeerde gezegd hebben: die krant weg of ik weg. Verder noem ik de vele zogenoemde kunstuitingen in woofd en geschrift, die een godonterend karakter hebben. Daar kun je als SGP'er geen verantwoordelijkheid voor dragen. Kortom, het wordt vrijwel onmogelijk om op provinciaal niveau aan het dagelijks bestuur deel te nemen".
Ambtsgebed
Van Ommeren werd in 1978 in het college van Gedeputeerde Staten gekozen nadat de onderhandelingen tussen CDA, PvdA en VVD waren vastgelopen. De claim van het CDA op een derde GS-zetel werd door de andere twee partners afgewezen maar met het voorstel om die derde zetel door de SGP'er Van Ommeren te laten bezetten, konden zij instemmen. Hoewel zijn bestuurlijke kwaliteiten door iedereen werden geroemd, kwam in 1982 aan zijn loopbaan als gedeputeerde toch een einde. Van Ommeren schrijft dat toe aan het CDA, dat het hem kwalijk nam dat hij zich niet als „derde CDA'er" had gedragen.
Hij verheelt niet dat deze gang van zaken hem zeer teleurgesteld heeft. Daarbij komt dat in die tijd tevens de afschaffing van het ambtsgebed aan de orde werd gesteld. „Als het CDA zich toen zou hebben ingespannen voor het behoud van de SGP-zetel in GS, had de aanslag op het ambtsgebed wellicht voorkomen kunnen worden. Het CDA was de grootste fractie en wij brachten ook nog eens vijf zetels in. Dat laatste had de doorslag kunnen geven in de discussie".
Het besluit om het ambtsgebed af te schaffen, noemt Van Ommeren het dieptepunt in zijn hele statenperiode. „Als de staten zich bij het begin van hun vergaderingen onder Gods gezag stellen, mag daar een ambtelijke zegen op worden verwacht, ook al vallen er beslissingen die niet overeenkomstig Gods Woord zijn. Als je meent dat gebed achterwege te kunnen laten, is dat verreikend".
Borssele
Een steeds terugkerend onderwerp in de laatste tien jaar van zijn statenperiode was de kerncentrale van Borssele. Ook in de Raad van Bestuur van de PZEM (de eigenaar van de centrale) maakte hij de discussies over dit politiek hete hangijzer van nabij mee. Zijn mening over Borssele is al die jaren ongewijzigd gebleven, ook na de ramp in Tsjernobil. Van Ommeren: „We moeten voorzichtig zijn, want kernenergie is en blijft gevaarlijk. Anderzijds is de behoefte aan kernergie door de samenleving opgeroepen. De overheid moet kiezen tussen de verschillende vormen van energie-opwekking. Een overweging daarbij is dat olie, gas en steenkool niet onuitputtelijk zijn. Als ik alles op een rijtje zet, vind ik de kerncentrale in Borssele verantwoord. Het onderzoeksrapport van internationale deskundigen, dat begin dit jaar werd uitgebracht, heeft mij in die mening gesterkt".
Dankbaar
Van Ommeren zegt in dankbaarheid op zijn 21 statenjaren terug te zien. „We moeten altijd voor ogen houden dat we in alles tekort schieten. Ik ben in al die jaren nooit met een zelfvoldaan gevoel vanachter het spreekgestoelte vandaan gekomen. Het naar behoren vertolken van onze beginselen is een zware opgave. Aan de andere kant ben ik dankbaar dat ik heb mogen trachten die beginselen in het provinciaal bestuur tot gelding te brengen. Het grootste zou zijn als het in de gunst des Heeren geweest is".
Hij is er de man niet naar om voortaan zijn dagen rustend door te brengen. Zijn vele nevenfuncties zouden hem daar trouwens niet toe in staat stellen. Zo is hij voorzitter van de Centrale Commissie Bejaardenoorden (een adviesorgaan ten dienste van de minister van WVC), lid van het dagelijks bestuur van de SGP, diaken bij de oud gereformeerde gemeente van Zierikzee en secretaris van de stichting Adullam. Met name die laatste functie kost veel tijd, maar dat heeft hij er graag voor over. „De kennis van de bestuurlijke wereld, die ik in de loop der jaren heb opgedaan, kan ik in zulke verbanden nuttig maken ten behoeve van de eigen gezindte. Ik hoop dat me de gezondheid en lust geschonken wordt om dat te blijven doen. Stilzitten is er dus niet bij. Dat zou ook niet goed voor me zijn".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 april 1987
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 april 1987
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's