Methodisten maakten drinkebroers tot ordelijke burgers en brachten weer orde in verlopen gezinnen
Zo vurig Wesley het perfectionisme verdedigde, evenzo fel bestreed hij de leer van de predestinatie
„Een methodist is volgens Wesley iemand die volmaakt is en niet zondigt in gedachte, woord en daad". De man sprak het vol overtuiging uit, niet wetend dat hij John Wesley voor zich had. „Excuseer me, mijnheer, dit is niet 'volgens Wesley'. Ik heb heel de wereld verteld dat ik niet volmaakt ben". John Wesley was overtuigd van zijn dagelijks struikelen. Anderzijds hing hij de leer van het perfectionisme met hart en ziel aan en verkondigde hij nadrukkelijk dat de mens reeds op aarde de volmaaktheid bereiken kan en zonder zonde kan leven.
De Engelse staatskerk was, in de tijd van John Wesley, diep weggezonken in het moeras van oppervlakkigheid en dwaalleer. Het deïsme, dat wel het bestaan van een God erkent, maar vervolgens verklaart dat deze God, na het scheppen van het heelal, zich daar niet meer mee bemoeit, schoot wortel in de Anglicaanse Kerk. Veel verder dan het aandringen op een net en fatsoenlijk leven in kerk en maatschappij kwam de deïstische prediking niet. Voor het Evangelie dat spreekt van zonde en genade was dan ook in het geheel geen plaats. En bidden tot een God Die zich al lang had teruggetrokken van Zijn eigen schepping, heeft vanzelf weinig zin. De beginselen van het supranaturalisme, een stroming in het verlengde van het deïsme die echter nog enige ruimte houdt voor Gods handelen in Zijn schepping, namen in achttiende eeuw in de Engelse theologie al een vaste plaats in.
De bisschop van Cloyne, George Berkeley, schrijft in 1738; „Beide, de zeden en de godsdienst, zijn in Engeland zo in verval geraakt als nooit in enig christelijk land het geval is geweest". De Engelse kerk werd gekenmerkt door dorheid en doodsheid. De prediking was puur rationalistisch, uitgezonderd die van enkele piëtistisch beïnvloede predikanten.
Onverschillig
Als het in het kerkelijke leven al zo mager is, dan zal het ook in het maatschappelijke niet zo best gesteld zijn. Het zedelijk leven stond inderdaad niet op een al te hoog peil. Er was sprake van drankmisbruik en onzedelijkheid. Zelfs onder de predikanten waren er met een laakbare levenswandel.
De adel uitte zich in de achttiende eeuw in Engeland zeer geringschattend over de godsdienst. De burgerij stelde zich erg onverschillig op ten aanzien van de eeuwige zaken en in de onderste lagen van de bevolking heerste grote onkunde op godsdienstig gebied en leefde men ruw en ongelovig. Met name in de arme gebieden van Bristol en Birmingham was het maatschappelijk leven beneden alle peil.
Algehele opwekking
De enige oplossing om de staatskerk, vastgeklonken in dode orthodoxie en lege vormen, nieuw leven in te blazen, lag in een algehele opwekking. Op kleine schaal vonden er wel opwekkingen plaats. Zegenrijk waren bij voorbeeld de Society for the promotion of christian knowledge en The Society for the propagation of the gospel in foreign parts.
Aan de universiteit van Oxford probeerde eveneens een klein groepje elkaar op te scherpen in deugd. Tevens spraken zij samen over bekering en eeuwige zaken. Spottend werden zij de Holy Club genoemd. Twee jonge theologen, John Wesley (1703-1791) en George Whitefield (1714-1770), beiden lid van de Holy Club, zouden jaren later een grote invloed uitoefenen op het kerkelijke leven van Engeland. Een invloed die zich zelfs wereldwijd zou laten gelden.
George Whitefield, de zoon van een herbergier, was een prediker van het formaat dat maar zelden voorkomt. Hij was goed thuis in de Bijbel en werd een hartstochtelijk prediker van datgene wat hij zelf in zijn leven ervaren had. Met zijn gaven wist hij duizenden Engelse mijnwerkers tegelijk te boeien. Hij preekte voor grote aantallen Schotse boeren, voor opvarenden op schepen in volle zee en voor Amerikaanse kolonisten. Zijn gehoor bestond uit onontwikkelden, maar ook uit mensen uit de hoogste standen.
Begin methodisme
Na de 'geestelijke ommekeer' van John en Charles Wesley in 1738, begonnen beide broers hun vriend George Whitefield op alle mogelijke wijzen bij te staan in de prediking.
Opvallend is dat Whitefield al eerder in Engeland preekte dan John Wesley, die toen nog in Nieuw-Engeland verbleef. Toch viert de Methodistische Kerk 24 mei, de dag van Johns 'geestelijke ommekeer', als het begin van het methodisme. Wellicht heeft dit te maken met het feit dat John de ziel van de opwekkingsbeweging vormde en daarbij met het feit dat tussen Wesley en Whitefield een breuk ontstond. De Methodistische Kerk staat in de Wesleyaanse traditie.
Openluchtprediking
whitefield was de eerste.onder de methodisten die begon met openluchtprediking. Op den duur werden steeds meer kansels in de staatskerk voor hem gesloten. Al in zijn eerste preek bestreed hij het kerkisme en het sacramentalisme van de Anglicaanse Kerk. Hij protesteerde sterk tegen de algemeen aangenomen leer van de doopsgenade: Whitefield ontkende dat alle in de volkskerk gedoopte kinderen door die doop meteen wedergeborenen werden. Velen binnen de gevestigde staatskerk namen hem dat zeer kwalijk. Evenals later de Wesleys ging hij dwars in tegen de stroom van rationalisme en slappe gematigdheid. Ze werden daarom ook enthousiastelingen en fanatiekelingen genoemd.
Nadat de kerkdeuren voor hem gesloten werden, ging Whitefield in gevangenissen preken. Toen hij ook daar niet langer welkom was, besloot hij in de open lucht op te treden. Wesley volgde dit voorbeeld zij het niet van harte. Hij voelde zich voor deze methode van evangelisatie veel te kerks en zei: „Ik heb altijd zo vastgehouden aan gepastheid en orde, dat ik de redding van zielen bijna voor een zonde hield wanneer ze niet in een kerk geschiedde".
Nadat het tot een definitieve breuk met de Anglicaanse Kerk kwam, ontstonden de Methodistische Kerken. Deze kerken organiseerden zich als 'een vereniging. De leden van de verenigingen ontvingen lidmaatschapskaarten, die voor drie maanden golden en daarna vernieuwd moesten worden.
Bijna vergeten begrippen
De grote Engelse opwekkingsbeweging die was begonnen, bleek niet te stuiten. Noch door overheidsmaatregelen noch door opstootjes van het gepeupel. Zelfs kerkelijk machtsvertoon kon deze revival niet meer tegenhouden.
De grootste aanhang kregen de opwekkingspredikers juist in de armste delen van Engeland. Volgens Praamsma hadden de 'verworpenen der aarde', waar geen kerk of klooster naar omzag, ontfermers gevonden. „De methodisten gingen naar de allerarmsten, richtten de gevallenen op, maakten drinkebroers tot ordelijke burgers, brachten orde in verlopen gezinnen, deden het werk van de goede Herder en ontfermden zich over de vele verloren schapen". Juist dit. element heeft bijgedragen tot het succes van de methodistische beweging
De prediking van de Wesleys en Whitefield droeg een geheel ander karakter dan men tot dan toe gewend was. Bijna vergeten begrippen als zonde en genade, wedergeboorte en bekering, rechtvaardigmaking en heiligmaking, kwamen weer ter sprake. Een prediking ook die werd verwoord in goed verstaanbare taal, met een heel persoonlijk appel. Velen werden geraakt door de preken van de drie jonge evangelisten.
De toeloop was overweldigend. Toen Whitefield op een zaterdagavond in 1739 in de open lucht preekte bij een mijnwerkersdorp, luisterden 200 mensen naar hem. Binnen een maand had hij een gehoor van 20.000 mijnwerkers. Whitefield was ontroerd als hij „de witte geulen zag door hun tranen veroorzaakt, die menigvuldig langs hun zwarte wangen stroomden als ze uit hun kolenmijnen kwamen".
Soortgelijke revivals
Als opwekkingsbeweging stond het methodisme in de Engelssprekende landen niet op zichzelf. Soortgelijke revivals waren, zij het op veel bescheidener schaal, meermalen voorgekomen. Erg bekend is bij voorbeeld het revival van 1735/1736 te Northampton in Amerika, onder leiding van Jonathan Edwards. Wesley was niet onkundig van deze opwekking. Hij was immers zelf in 1736 naar Amerika gereisd en heeft contact gehad met Edwards.
(G)een verschil
Wesley en zijn helpers konden niet rusten voordat, zoals zij het zelf zagen, de hele wereld het heil in Christus zou kennen. Zelf het heil vinden was voor hen gelijk aan anderen het heil brengen. In zijn dagboek schrijft Wesley over het verschil tussen methodisten en de Engelse Kerk: „Wij verschillen in geen enkel opzicht van de kerk, wanneer wij letten op haar fundamentele leerstellingen, zoals ze klaar en duidelijk zijn neergelegd in haar gebeden, haar geloofsartikelen, haar formulieren". Maar wanneer hij verder toch toekomt aan verschillen, dan benadrukt hij vooral de visie op rechtvaardigmaking en heiligmaking. „Wie bij de rechtvaardigmaking of heiligmaking eigen deugdzaamheid of goede werken in rekening brengt, die staat niet meer op de grondjslag van het christelijk geloof en wie van wedergeboorte spreekt als van een overgang van een zondig tot een zogenaamd deugdzaam leven, die verstaat de diepte en de rijkdom van het Evangelie niet".
Middelmatig theoloog
Wanneer de theologie van Wesley en van het methodisme nader wordt bekeken, vallen enkele dingen op. Twee dogmatische elementen blijken een grote plaats in te nemen in het denken van Wesley: predestinatie en perfectionisme. Zo vurig als hij de leer van het perfectionisme verdedigde, zo fel bestreed hij de leer van de predestinatie. Het resultaat was een breuk met hen die hij tegelijk zo lief had: George Whitefield en de Hernhutters.
Zo groot de carrière van Wesley was als reizend evangelist, zo beperkt was zijn visie als theoloog. Dr. O. Norel noemt Wesley in zijn boek "Getuigen van Christus" als theoloog middelmatig. Een duidelijke eenzijdigheid kenmerkt de theologie van Wesley en van het methodisme. Als gevolg hiervan worden bepaalde leerstukken onderbelicht, andere krijgen te veel aandacht.
Hartstochtelijk benadrukte Wesley de vermogens van de mens. De mens kon en moest zich inspannen, zijn eigen zaligheid werken, naar een volmaakt leven toegroeien. Een volmaaktheid die zijns inziens werkelijk te bereiken was. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat hij zichzelf een "arminiaan" noemde, naar de Hollandse theoloog Arminius, die - tegenover Gomarus - de vrije wil verdedigde. Het maandblad dat Wesley vanaf 1778 uitgaf noemde hij "The Arminian Magazine".
Overtuigd Calvinist
Whitefield was echter een overtuigd calvinist. Hij maakte kennis met de leer van Calvijn toen hij boeken van puriteinse godgeleerden begon te lezen. Helaas, zo schreef hij aan Wesley, heb ik nooit iets gelezen dat Calvijn geschreven heeft. Wat ik leer heb ik van Christus en Zijn apostelen: Ik ben daarin onderwezen door God.
Dat Woord van God had hem geleerd wat Calvijn en Luther ook leerden en waarvan hij zei: De mens heeft een vrije wil om naar de hel te gaan, maar niet een om naar de hemel te gaan, totdat God in hem het willen en het werken werkt.
Wesley weigerde te erkennen „dat God uit de massa des verderfs een kleiner of groter aantal zou hebben bestemd tot het eeuwige leven en dat Hij de grotere of kleinere rest aan het eeuwig verderf ten prooi zou laten; hij wilde er niet van weten dat de mensen volgens eeuwige besluiten zalig of rampzalig zouden worden en dat hun behoud niet van henzelf af zou hangen".
Acht bezwaren
Aanvankelijk besloten Wesley en Whitefield beiden het punt van de verkiezing en verwerping in de preken niet aan te roeren. Wij hebben, zo zei Wesley, niet tegen opvattingen te vechten, maar tegen zonden. Uiteindelijk bleek hun theologisch denken niet los te maken van hun prediking. Het kon dan ook niet anders of het verschil van mening over de predestinatie moest aan het licht komen.
Wesley besloot in 1739 het verschil van mening toch publiek te maken. Hij preekte over Romeinen 8:32. Hij somde bij die gelegenheid niet minder dan acht bezwaren op tegen de leer van de predestinatie, die hij een verschrikkelijk besluit noemde, waarin God als erger dan de duivel werd voorgesteld.
Whitefield antwoordde op deze preek met een open brief en noemde, evenals Wesley dat gedaan had, Gods genade vrij. Hij voegde er echter aan toe „vrij niet omdat allen er vrij over kunnen beschikken, maar vrij omdat God vrij is ze niet te geven ofwel te geven aan wie en wanneer het Hem behaagt".
Een diepingrijpende breuk was een feit en vanaf die tijd waren er twee soorten methodisten. Arminiaanse methodisten die Wesley volgden, en calvinistische methodisten die het met Whitefield eens waren. De voortreffelijk georganiseerde Wesleyanen hadden de overhand.
Antinomianisme
In het leven van Wesley kwam het ook tot een breuk met de Hernhutters, die toch veel invloed op zijn leven hadden gehad (Böhler, Spangenberg en Zinzendorf). De Hernhutters lieten zich naar Wesley's mening teveel leiden door quiëtistische gedachten (een passieve overgave aan God). Zij legden alle nadruk op geloof alleen: men had enkel te geloven en verder zich rustig te houden en de werken der wet terzijde te laten. Wesley vond dit een vorm van antinomianisme.
Intussen bleef er een goede persoonlijke verhouding bestaan tussen de jeugdvrienden Whitefield en Wesley, ondanks de scherp gevoerde woordenwisseling. Bekend is het antwoord dat Whitefield eens gaf aan iemand die hem Regelmatig is in het dagboek van Wesley te lezen dat hij preekte op een marktplein en „de mensen Christus aanbood".
Portret van John Wesley, geschilderd in 1765 door Robert Hunter. vroeg of ze Wesley wel in de hemel zouden zien. „Ik vrees van niet", zei Whitefield, „hij zal wel zo dicht bij Gods troon staan en wij zover daar vandaan, dat we maar nauwelijks een kans zullen hebben om hem te zien".
Belangrijke plaats
Het methodisme heeft zich in de loop der jaren enorm uitgebreid. Behalve in Engeland kreeg de methodistische richting ook aanhang in Zwitserland, Duitsland en Frankrijk. Methodisten in de Verenigde Staten nemen een belangrijke plaats in binnen het kerkelijk leven en kregen zelfs meer aanhang en invloed dan in het land waar de beweging onstond.
In 1767 waren er ongeveer 25.000 methodisten in Engeland. In 1791 (het jaar van Wesley's dood, waren er ruim 70.000 in Engeland, 42.000 in Amerika en 5300 in de zendingsgebieden. In 1957 waren er 2.250.000 methodisten in Engeland, 12.000.000 in de Verenigde Staten en 40.000.000 in de hele wereld. Inmiddels is het aantal methodisten wereldwijd bezien de 55 miljoen al gepasseerd.
Toegespitst
Het methodisme maakt zich ook vandaag nog schuldig aan dezelfde eenzijdigheid die ook Wesley parten speelde. De leer wordt toegespitst op slechts enkele punten. Bekering en heiligmaking vormen het hoofdbestanddeel van de leer. Andere leerstukken krijgen geen of weinig aandacht. De heiligmaking dient met name gestalte te krijgen in het persoonlijke leven en in de opstelling naar de naaste toe.
Whitefield reisde in zijn leven twee maal naar Schotland, waarvan een maal op uitnodiging van de Erskines. Zij bleken elkaar echter slecht te verstaan. Ook in Schotland ontstond een methodistische beweging. Via de Schotse predikant Hugh Kennedy (een goede kennis van Alexander Comrie) kwam het methodistisch denken over naar de Schotse kerk in Rotterdam en dus naar Nederland.
In ons land kennen we de Methodistische Kerk niet als kerkgemeenschap. Wel zijn de sporen van het methodisme nog terug te vinden bij onder andere het Leger des Heils en Pinkstergroepen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 april 1988
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 april 1988
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's