Heeft de Osborn beweging ons iets te zeggen?
Van verschillende lezers ontving ik het verzoek iets te schrijven over deze beweging. Inderdaad heeft deze ons veel te zeggen. Hoevele tienduizenden zijn er naar het Malieveld in Den Haag geweest om van de grote wonderen, die daar zouden plaats grijpen, zelf getuigen'te zijn. Vele dagbladen en kerkelijke bladen hebben ons er al veel over geschreven. Gelukkig hebben wij daarin ook de bezwaren kunnen lezen, die van verschillende zijden tegen deze beweging geuit werden.
Wij zijn van mening, dat tegen dit optreden niet genoeg gewaarschuwd worden kan. Bij de bezwaren, die men van medische zijde hiertegen heeft, mogen wij immers die, welke van geestelijke aard zijn, vooral ook niet onderschatten.
Diep droevig is het te vernemen, dat er zo velen zijn, die er zó door vervoerd zijn, dat zij van geen enkele bedenking hiertegen iets willen weten. Is dit optreden niet een teken des tijds te noemen? Hoe veel dient zich in onze dagen aan met de naam van Christus, en doet het voorkomen dat het door het geloof in Christus zou zijn, dat deze merkwaardige gebeurtenissen plaats grijpen, terwijl zeer ernstig gevreesd moet worden of zulks niet een werk van geesten is, waarmede de Geest van Christus niets gemeen heeft. Wij ontkennen geenszins, dat er wonderlijke genezingen kunnen plaats grijpen, 'hoewel o.i. achter hetgeen op het Malieveld gebeurt, een groot vraagteken wel gezet mag worden.
Ook kan Gods volk getuigen hoe de Heere soms zeer kennelijk het geroep Zijner ellendigen wilde horen en zelfs tot ieders verwondering uit dodelijke ziekten wilde herstellen, het waar makende: „Zou iets voor de Heere te wonderlijk zijn?" Maar daarvoor behoeven ze niet naar het Malieveld te gaan. Dat volk heeft een betere plaats, waarvan ze het verwachten.
Daarbij is het toch niet eender hoe en door wie wij genezen worden! Welk een macht hebben de duivel en de vele geesten uit de afgrond, onder de toelating Gods! Denk eens dat de satan in de beproeving van Job vuur van de hemel deed komen, de stormen verwekte enz. Welk een schokkende dingen kunnen onder de toelating Gods geschieden door allerlei geesten, die niet uit God zijn. Getuigt de Heere Jezus te dezen opzichte niet zeer waarschuwend, dat bijzonder in het laatste der dagen grote tekenen en wonderen in Zijn Naam zullen plaats grijpen? Wij lezen immers, dat de Heere zegt: „Er zullen valse Christussen en valse profeten opstaan en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden. Ziet, Ik heb het u voorzegd", Matth. 24 : 24-25.
Lezen wij ook in Openbaring 13 niet, dat het beest, dat uit de aarde opkwam, het beeld van het andere beest zelfs een geest zou geven, opdat het beeld van het beest zou spreken enz.?
Hoe nodig is het toch het woord van de apostel in acht te nemen, wanneer hij uitroept: „Geliefden, gelooft niet een iegelijke geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld", 1 Joh. 4 : 1.
Wanneer wij de berichten in de dagbladen mogen geloven, dan zegt Osborn: „God wil dat u allen genezen wordt", en: „als u gelooft, geneest u; die niet gelooft, geneest niet". „God werkt naar uw geloof'. „Als u niet geneest, is dat niet Gods wil, want — zegt hij — God heeft ieder mens autoriteit over zijn eigen ziekten gegeven".
Wat een arme God, Die alzo van de mens afhankelijk is. En hoe ongelukkig zou het voor ons zijn als God moest wachten totdat wij willen. Is God er dan om ons te dienen? Wordt met al deze uitdrukkingen de doodstaat des mensen niet miskend en de verdorvenheid van onze wil, door onze diepe val en bondsbreuk in Adam, niet geloochend?
Nooit wil toch de natuurlijke mens zoals hij behoort te willen, d.i. met verslondenheid van onze wil in de wil Gods. Is het niet spotten met een rechtvaardig en heilig God, zó over God te spreken en God te willen dienstbaar maken aan de verdorven begeerten van de Gode vijandige mens? Is het niet het bloed van Christus onrein achten, om Hem alleen maar te willen gebruiken om ziekten te herstellen, als hoofddoel in alles? Osborn zegt, om genezen te worden te moeten geloven in Jezus. Maar dan mogen wij wel vragen: Wat is dat voor een geloof, dat Osborn van de mens vraagt en wat de natuurlijke mens volgens hem blijkbaar zelf kan oefenen? Is het geloof dan niet meer een gave Gods? Zie Efeze 2:8.
Beweert Osborn dat alle ziekten van de duivel zijn en dat God wil dat allen genezen worden, dan mogen wij wel vragen: Heeft de voorzienigheid Gods, waardoor Hij alles werkt, geen betekenis meer? En hoe is het woord van Amos te verklaren, als hij getuigt: „Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Heere niet doet? " Amos 3 : 6. En lezen wij niet, dat de Heere de satan toeliet om Job te slaan met boze zweren van zijn voetzool af tot zijn schedel toe? God werkt alles naar de raad Zijns wils. De Heere getuigt: „Mijn raad zal bestaan; Ik zal al Mijn welbehagen doen". En lees eens zondag 10, waar staat, dat gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen. Daarbij vergunt de Heere Zijn volk toch om bij ogenblikken het goed te keuren wat de Heere doet en uit te roepen (Psalm 111 : 2):
Zijn doen is enkel majesteit, Aanbiddelijke heerlijkheid. En Zijn gerechtigheid onendigl
Datheen zingt: „Mijn God wil dat ik zal lijden". Denk ook eens aan Paulus. Hoe smartelijk die doorn in zijn vlees was, ja als een engel des satans, die hem met vuisten sloeg; doch toen hij mocht verstaan dat God wilde dat die doorn zou blijven, maar hem wel in al zijn smart wilde versterken, roemde hij met de doorn in zijn vlees in zijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in hem wonen zou!
Dat is wat anders dan Osborn beweert. Osborn zegt: „Wij moeten bidden, en bidden is vragen om wat wij graag willen'. Doch de Heere Jezus leerde Zijn discipelen, en gans Zijn kerk te bidden: „Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde". En de Catechismus (zondag 49) verklaart deze bede met te zeggen: „Dat is, geef dat wij en alle mensen onze eigen wil verzaken en Uw wil, die alleen goed is, zonder enig tegenspreken gehoorzaam zijn". Osborn zegt: ,Bidden is zo simpel; noem God als Jezus onze Vader!" "Door genade leert de Heere ons echter dat God wel ons aller Vader is krachtens schepping, doch door onze zonden onze Rechter geworden is, en alléén weer als Vader gekend kan worden door de toepassende genade des Heilgen Geestes van Christus en Zijn gerechtigheid aan onze ziel.
Osborn zegt: „Als gij gelooft, dat Christus uw ziekte droeg, weiger ze dan te dragen". Maar leert zulk een volk, dat dit waarlijk beleven mag, juist niet goedkeuren wat de Heere doet en achten ze het niet een weldaad, hetzij - gezond of ziek. Hem te mogen volgen in alle lijden, daar Hij hen toe roept: „Volg Mij", ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Die voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en die schande veracht, en is gezeten aan de rechterhand des troons Gods? Hebr. 12 : 2. Ik heb een ouderling in mijn vroegere gemeente te Leiden gehad, die geheel blind was, niets kon zien en bij de hand geleid moest worden.
Toen hij echter na een bange nacht van opstand onder God mocht bukken en het goed was wat de Heere deed, sliep hij in. Hoe wonderlijk was het hem bij het ontwaken in de morgenstond, dat hij ineens goed kon zien. Dit duurde de gehele dag. Des avonds verminderde het licht echter weer en eer de nacht aanbrak, was hij weer volkomen blind. Hoe anders was het hem toen! Nu mocht hij, verslonden in Gods wil getuigen te weten niet in Gods ongenoegen, doch in Zijn gunst blind te zijn en was het goed wat de Heere deed.
Leert men dat op het Malieveld in Den Haag ook? Al zijn wij door onze zonden in ons verbondshoofd alle ellenden en smarten onderworpen, daarmede mogen wij echter niet stellen, dat bijzondere zonden de oorzaak van onze ziekten en ellenden zouden moeten zijn. Denk maar aan Job in al zijn ellende, en ook aan de blindgeborene, waar de Heere van getuigt: „noch hij, noch zijn ouders hebben gezondigd (d.i. bijzondere oorzaken daartoe gegeven), maar dit is geschied opdat de werken Gods in hem verheerlijkt werden".
Wij zouden hieraan nog veel kunnen toevoegen, doch willen het hierbij laten. In geheel deze beweging komt duidelijk genoeg uit, dat wij wel bidden mogen ons daarmede nooit te verenigen of enig heil van te verwachten, daar wij hierin niet anders zien, hoeveel opzien dit optreden baren moge, dan een ontroving van de ere Gods, een ontkroning van Christus, een miskenning van de onmisbare bearbeiding des Heiligen Geestes en een loochening van de doodstaat des mensen.
Och dat al degenen, die in smartelijke ellende of ziekten zich bevinden, de Heere in waarheid mochten toevallen en het nodig kregen in Zijn soevereine genade, waarin Hij in Christus zich naar ziel en lichaam wil verheerlijken, te delen. Dan toch doet de Heere het altijd medevallen. Hoor David in de diepste smart en grote raadselen dan maar uitroepen:
´k Zal Zijn lof, zelfs in de nacht.
Zingen, daar ik Hem verwacht.
En mijn hart, wat mij moog' treffen.
Tot de God mijns levens heffen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 september 1958
De Saambinder | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 september 1958
De Saambinder | 4 Pagina's