De droeve gebeurtenissen in ons kerkverband
Van verschillende zijden, juist ook van velen, die behoren tot de gemeenten van de predikanten, die zich losmaakten uit ons kerkverband, wordt nog al aangedrongen toch eens nader te willen ingaan op al de beschuldigingen, die in stukken en couranten, als in de Goudse Kerkbode enz., door de uitgetreden predikanten worden geuit.
Als antwoord daarop wil ik allereerst wijzen op het rapport der Synode, zoals dit geplaatst is in het nummer van 25 Juni j.l. van „De Saambinder". Daarin wordt een en ander duidelijk en.zakelijk, zoals de werkelijkheid is, weergegeven. Dit rapport werd door stemmen met gesloten briefjes door alle afgevaardigden der Synode, met wel twee blanco stemmen, (niemand dus tegen), goedgekeurd. Verder willen wij mededelen, dat het ons niet lust op al de beschuldigingen en verdachtmakingen, die door hen als grond voor hun weggaan worden naar voren gebracht, nader in te gaan, alleen al daarom niet, dat die bezvvaarde broeders zelf veel beter weten. Ik zou in dit verband echter de weggelopen broeders wel willen vragen of ze vergeten zijn wat op de vorige Generale Synode reeds heeft plaats gegrepen. Deze Synode droeg immers aan het Curatorium op in verband met de klachten, die over het doceren van Dr Steenblok werden geuit, deze nader te onderzoeken. Zijn ze dan vergeten, dat toen reeds alle studenten, niet één uitgezonderd, zeer ernstige klachten hadden? Om echter de vrede te bewaren in het midden der gemeenten werd toen dat alles maar toegedekt en weggewerkt, ondanks het bezwaar van sommige curatoren. Ook zij weten heel goed, dat in de afgelopen drie jaren tussen de vorige en de tegenwoordige Synode het niet beter, doch veel erger geworden is, en het is dan ook wel opmerkelijk, toen de voorzitter van het Curatorium, Ds Ligtenberg, de studenten wilde laten spreken op de Synode, dit juist door de vertrokken broeders zeer heftig werd afgewezen. Ook heeft het persoonlijk element bij hen een grote rol gespeeld en was hun optreden, telkens weer, van z.g. blokvorming niet geheel vrij te pleiten. Het is dan ook niet goed verklaarbaar hoe zij, zoals zij nu doen, zó durven spreken en schrijven. Zij weten zelf veel beter, alleszins is dit te bewijzen, al is het dat ik er hier maar liever over zwijgen wil.
Het is echter een troost voor het oprechte volk des Heeren te noemen, dat God de Alwetende is. Die harten en zinnen kent, ja doorgrondt tot in de diepste schuilhoeken en het verborgene op Zijn tijd wel openbaren zal. Onzerzijds ligt alles echter diep verbeurd en wij kunnen niet anders dan alles maar bederven, ja onze allerheiligste verrichtingen zijn met zonde bevlekt, doch anderzijds is het toch een weldaad, om die God, Die weet wat in het binnenste des mensen zij, tot een Getuige te kunnen en te mogen aanroepen over onze beogingen en handelingen. Ik zal op het zeer droeve optreden dezer uitgetreden broeders maar niet veel ingaan, hoewel aan hen gevraagd mag worden hoe dit doen, waardoor zij sommige gemeenten en gezinnen verwoesten en verscheuren, ooit in overeenstemming te brengen is met Gods Woord en hun beweren, hun zaken aan God te hebben overgegeven.
Wel willen wij wijzen op een zeer valse beschuldiging van hen, namelijk te beweren, dat zij moesten verdwijnen omdat men Ds R. Kok weer in onze gemeenten wilde inhalen. Ik durf met volle vrijmoedigheid namens zeer vele, om niet te zeggen alle afgevaardigden der Synode te verklaren, dat zo lang Ds Kok in zijn stellingen, waardoor hij zichzelf en vele anderen in diepe ellende heeft gebracht, volhardt, er zelfs nooit over gedacht zal worden hem zó in ons kerkverband weer op te nemen. Moeten deze vertrokken predikanten nu met dergelijke van alle gronden geheel ontblote verdachtmakingen hun weggaan rechtvaardigen, terwijl ze geen enkel doorslaand bewijs hiervoor kunnen aanvoeren? Is dit voor vele getrouwe predikanten en zo vele achtenswaardige ambtsdragers in onze. gemeenten, die het welzijn van de kerk des Heeren en de ere Gods op het hart gebonden is, niet een valse aantijging? Moeten de eenvoudigen onder ons dan met dergelijke methoden en op zulk een wijze afgetrokken worden om hen te helpen de gemeenten te verscheuren? Ik zal op de zo vele andere hoogst onbetamelijke praktijken, die in enkele gemeenten hebben plaats gegrepen, maar niet verder ingaan. Ten diepste mag ons dit bedroeven. Anderzijds mag het ons temidden van al de smarten over het gebeuren in onze dagen tot ware verootmoediging en grote erkentelijkheid voor de Heere strekken, dat de Heere op enkele plaatsen, zoals wij vernamen, zeer kennelijk getoond heeft, dat Hij regeert, en ondanks alle opzet niet toeliet, ja zeer opmerkelijk verhinderde, dat de gemeente door losscheuring aan verwoesting werd prijsgegeven, maar bij ons kerkverband bewaarde. Moet dit de genoemde predikanten niet tot nadenken brengen? Moet het nu zó doorgaan? Laat ik hun mogen toeroepen: mijn broeders, dit uw doen kan de weg tot heil van elkander en tot stichting der gemeenten niet zijn! Och, laat toch af van uw verkeerde weg en handelingen! Met zoveel te meer vrijmoedigheid zeggen wij dit, omdat niet de minste haat of afkeer tegen hun persoon ons hart vervult, doch door de liefde tot elkanders welzijn gedreven, en bovenal tot het heil van het Sion Gods onder ons, met droefheid zijn vervuld over de breuk, die geslagen is, begerende dat de Heere hen in een rechte weg doe wederkeren, opdat worde samengevoegd wat verbroken ligt en de vijand het hea over ons niet uitroepe, maar het alles nog strekken moge tot de eer des Heeren en het heil der gemeenten. * ^ *
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juli 1953
De Saambinder | 4 Pagina's