Doetinchem —wars van kerkisme— ontwikkelde zich vanuit gezelschap
Gedenkboek bij honderdjarig bestaan van gemeente
DOETINCHEM — De gereformeerde gemeente van Doetinchem —als vrije gemeente geïnstitueerd in 1888— heeft een kloek gedenkboek uitgegeven. De titel, "Gedenkt Zijner wonderwerken", is ontleend aan Davids psalm bij de intocht van de ark in Jeruzalem. Lange jaren behoorde de gemeente tot het verband van de Oud Gereformeerde Gemeenten (in Nederland);- ïn 1981 —betrekkelijk kort na het overlijden van ds. H. Wiltink— trad Doetinchem toe tot de Gereformeerde Gemeenten.
De instituering had plaats op 5 juni 1888, met een dienst waarin voorging ds. J. de Vries uit Grafhorst, in de woning van G. H. Ebbers op 't Loo. Voor die tijd gingen ook de evangelisten Hazelhof uit Keppel en Fijnvandraad uit Ruurlo wel voor. En tevens ds. L. Spoel uit Rijssen, ds. Versteeg uit Den Helder en ds. Maliepaard uit Den Haag.
Het feit dat ook Hazelhof en Fijnvandraad voorgingen, zou er op kunnen wijzen dat men aanvankelijk enigszins gezocht heeft naar een kerkelijke identiteit. Niet naar een geestelijke identiteit. Die hadden —juist in de jaren '80 van de vorige eeuwvele bezoekers van het gezelschap 'van boven' ontvangen. En toen in 1886 de jonge G. J. Wolbers zich aan de gemeente verbond, ontwikkelde Doetinchem zich nadrukkelijk als Vrije Oud Gereformeerde Gemeente.
Geen doleantiegemeente
De gemeente is ontstaan vanuit het gezelschapsleven. Er moet in die kring in de jaren tachtig van de vorige eeuw sprake geweest zijn van een geestelijke opwekking. De gedachte ligt voor de hand, dat Doetinchem een doleantiegemeente was. Dat is niet waar. Toch ging regelmatig evangelist Hazelhof voor in dezelfde groep als die het gezelschap vormde. Hazelhof ging later mee met de Doleantie. Het is dan ook niet zo vreemd dat een van de leveranciers bij de bouw van de eerste kerk aan de Kruisberg, begin 1889 in gebruik genomen, zijn nota richtte aan „het bestuur der dolleerenden". (163)
Eerst bracht de bouw van die eerste kerk de jonge gemeente in onrust, vervolgens traden er in het begin van de jaren '90 twee diakenen uit, die een eigen gemeente stichtten in Zelhem. Deze gemeente zocht in 1907 toenadering tot de zich verenigende Ledeboerianen en Kruisgezinden. Dit verzoek werd afgewezen en de gemeente is geleidelijk verlopen. Men zou bijna uit het boek afleiden dat deze zaak na een eeuw nog altijd wat gevoelig ligt.
Ds. J. Meyer heeft de gemeente Zelhem gediend als predikant. Het gedenkboek doet de suggestie dat hij zich „gemakkelijk aanpaste aan de aanwezige mogelijkheden en omstandigheden". Dat is mogelijk. Maar die conclusie mag men niet te gemakkelijk trekken. Ook niet uit het feit „dat hij maar eenmaal per zondag preekte, „daar de gemeente... geen meerdere behoefte heeft". (52) Want ook in Doetinchem hield men ook tot 1912 „gewoonlijk alleen zondagsmorgens kerkdienst". (135)
Geen kerkisme
Doetinchem bleek wars van kerkisme. Voor de eerste kerk werd door een van de bezoekers van het gezelschap een stuk grond geschonken. Wanneer echter de gemeente zou handelen „in strijd met een of meer der bepalingen, vervat in de "Drie formulieren van enigheid"", zou het gebouw moeten worden afgebroken en de grond ontruimd. Niet een kerkverband, maar de kern van de gereformeerde religie was dus de norm.
Dit verklaart wellicht iets van de eenstemmigheid waarmee Doetinchem in 1981 overgegaan is naar de Gereformeerde Gemeenten. Toch is een gezond kerkelijk besef niet te versmaden. In het kader van het kerkverband kan men —via bij voorbeeld kerkvisitatie- een schriftuurlijk toezicht op elkaar houden. Daardoor worden uitwassen in evangelische of ultra-gereformeerde richting tegengegaan. Wat de toets van Schrift en belijdenis niet kan doorstaan, moet wijs worden gesnoeid.
Men kan jaloers zijn op de ongecompliceerde godsvreze die ons soms uit het gedenkboek tegemoetkomt. „Ons is uit het verleden bekend dat er eenvoudige mensen geweest zijn die op een werkdag in de kerk moesten zijn om schoon te maken of andere werkzaamheden moesten verrichten en dan daar innerlijk gedrongen werden hun knieën te buigen en de Heere aan te lopen als een waterstroom". (161)
Een statistiek van het zielental in de loop der jaren heb ik in "Gedenkt Zijner wonderwerken" niet kunnen ontdekken. Maar is het geen wonder dat er bij de eerste avondmaalsbediening in 1889 in de toch nog zo kleine gemeente niet minder dan 47 avondmaalgangers waren?
Verklarend opstel
Het is verleidelijk om door te vertellen van het verklarend opstel dat iedere belijdeniscatechisant moest leveren over een der artikelen van de Geloofsbelijdenis, over de zwarte klompen van ouderling Ebbers —een van de velen van die naam- of over het orgel dat door de reeds in 1898 opgerichte jongelingsvereniging werd gekocht, haar eigendom bleef, maar wel gebruikt mocht worden tijdens de godsdienstoefeningen. Of over een later aangekocht pijporgel waarvan werd gezegd: „Dat dink had in Doesburg van de schipbrugge in de lessel motten vallen, dat had heel wat veurdeliger gewes".
Ieder die in de kleine kerkgeschiedenis geïnteresseerd is, neme echter dit boek zelf ter hand.
N.a.v. "Gedenkt Zijner wonderwerken'', onder redactie van T. L. Bulten, D. Ebbers, J. de Korte en A. Wagenaar; uitg. gereformeerde gemeente Doetinchem, 1989; 320 blz.; prijs 35 gulden excl. verzendkosten;, te bestellen bij D. Ebbers, Sehovenweg 5, 7021JM Zelhem.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 30 juli 1990
Reformatorisch Dagblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 30 juli 1990
Reformatorisch Dagblad | 12 Pagina's