Zijn roemen is nog te veel kamermuziek
Stichtelijke werken ds. J. J. Knap Czn. bij duizenden bekend, geliefd en gelezen
De werken van ds. J. J. Knap Czn. worden nog immer in de breedte van de gereformeerde gezindte gelezen. Op 20 juni aanstaande is het precies vijftig jaar geleden dat deze bekende hervormde predikant uit Groningen, na aldaar liefst 43 jaar te hebben gediend, overleed. Zijn werken werden voor de oorlog door luthersen, hervormden, gereformeerden en christelijke gereformeerden, aldus J. C. Rullmann in Kerk en Maatschappij - 1934, ter hand genomen en gelezen.
Op 4 februari 1867 zag in de hervormde pastorie van Oldebroek Jan Jacob Knap het evenslicht. Genoemd naar zijn grootvader, een met name in Friesland bekend en geliefd predikant, groeide de jongeman op in de pastorie. Al spoedig bleek hij talentvol en intelligent. Helaas heeft hij van jongsaf veel last gehad van oorontstekingen, waardoor hij zeer gehandicapt was en ook geheel doof is geworden. In zijn gedachtenisrede bij zijn veertigjarig ambtsjubileum in 1933 zei hij dat het Gods wil was „om mij een scherpe doorn in het vleesch te planten, en mij in een stille wereld te doen leven, in een wereld zonder geluid”. Zo verhuisde hij mee naar Kampen.
Studie
Daar ging hij naar het gymnasium, waar hij goede resultaten behaalde. In die periode kerkte hij dikwijls bij de Waalse predikant F. E. Daubanton te Zwolle. Thuis ontmoette hij diens vader, ds. F. Daubanton uit Groningen. Deze maakte grote indruk op hem en stempelde zijn verdere leven. De hervormde Knap onderging een evangelisch-irenische invloed, waardoor men veel van de Zwitserse en Franse geest levenslang bij hem terugvindt.
Na zijn studie aan de Amsterdamse Universiteit deed hij kerkelijk examen, leerde hij de Franse taal bij ds. F. Gagnebin en vertrok naar Frans-Zwitserland. In Neufchâtel en Lausanne volgde hij colleges bij de bekende professoren Godet (vader en zoon) en bracht regelmatig enige tijd door in Genève. Op 17 december 1890 deed hij proponentsexamen, maar in Holland was geen vacature in de Waalse gemeenten. Wat nu?
Gelukkig wees de Heere hem een andere weg. Hem kwam namelijk ter ore dat in Parijs bij de Centrale Evangelisatie Vereniging, werkzaam in geheel Frankrijk, de post van adjunct-secretaris vrij was. Deze bemande hij en zo werkte hij een jaar lang en kwam hij in contact met velerlei kringen en allerlei boeiende personen. Inmiddels preekte hij in vele plaatsen rondom Parijs. Een buitengewone leerschool en levenservaring.
Predikant
Toch had de Heere in zijn hart een allengs groeiend besef doen ontstaan hem te willen gebruiken als bedienaar van het Goddelijke Woord, Verbi Divini Minister. Later zullen ook al zijn handtekeningen met het onafscheidelijke VDM verbonden zijn. Hij wachtte geduldig Gods tijd af. Lang duurde het met, want in december 1892 ontving hij, van Godswege, een beroep naar de Waalse gemeente in Maastricht.
Nauwelijks een jaar na zijn intrede aldaar beriep de Waalse gemeente te Groningen hem. Daar werd de “Franse dominee” zo geliefd en bekend dat veel hervormden hem graag wilden beroepen. De kerkeraad (of waren het jaloerse collegae?) zag zulks niet zitten. Binnen enkele dagen werden echter door middel van een verzoekschrift honderden handtekeningen verzameld en werd hij voorgedragen voor een beroep. Zo deed hij op 9 mei 1897 zijn intrede met een prediking over Hebreeën 13:8.
In Groningen is hij gebleven tot zijn emeritaat in 1936 en daar overleed hij op 20 juni 1945. Zijn graf en dat van zijn zuster is te vinden op de Noorderbegraafplaats aldaar. Dat hij daar bleef, kwam door zijn handicap en door de liefde en het begrip welke de gemeente voor haar ‘dove’ dominee toonde. Getrouwd is hij nooit. Jammer, daar hij zeer veel hield van kinderen, die dan ook regelmatig bij hem op bezoek kwamen. Een innige band had hij met zijn moeder, mevrouw J. G. Knap-Hubers, die tot zijn grote verdriet op 26 januari 1930 overleed, 91 jaar oud.
Naast haar moet met ere genoemd worden zijn zuster met wie hij zijn leven deelde. In de genoemde gedachtenisrede spreekt hij over beiden: „Maar wat zou ik met al die sterke mannen nog zijn, als ik mijn lieve zuster, en vroeger ook mijn dierbare moeder, niet had gehad, en de eerste ook nu nog heb. Job was der blinden oog, zij is der dooven oor. Zij is de kostbaarste gave die God mij geschonken heeft…”
Zo gaf zij in de kerk signalen als het orgel stil was, ontving zij zijn bezoek. Ja, met recht staat op haar graf: „Zij diende de gemeente en was gelijk Dorcas overvloedig in goede werken”.
De ‘leesgemeente’
Door zijn handicap was Knap een aan huis gebondene. Dit stelde hem in de gelegenheid veel te studeren en te schrijven. Dat is hij, wellicht op aandrang van prof. dr. C. H. van Rhijn, vooral vanaf 1910 gaan doen (hoewel er al eerder enkele geschriften van zijn hand verschenen). Dan heb ik het vooral over diens stichtelijke werken. Deze zijn aan duizenden bekend, geliefd en gelezen. In mijn eigen bibliotheek tel ik er zeventien.
En er is haast geen predikant die een of meerdere van zijn werken niet heeft en ook niet gebruikt. ”De Vorst des Levens”, ”Licht in de graven”, “De Man van Smarten”, “In de velden van Efratha”, “Gebed en gebedsverhoring”, “Onder de schaduw Zijner hand”, ”In de Schuilplaats”, enzovoorts, enzovoorts. Volgens prof Van Itterzon meer dan zeventig titels! (Overigens kom ik niet verder dan zo’n vijftig titels.) Ja, volgens S. Datema zijn vele gemeenten letterlijk opge-Knap-t. Dat wil zeggen dat menig predikant zijn werk gebruikte en soms letterlijk overnam.
Daarbij redigeerde hij van 1915 tot 1941 het blad ”Oude Paden”, vanaf 1917 de scheurkalender ”Maranatha”, schreef hij in vele bladen (Hervormde Kerkbode voor Groningen en Ommelanden; Groninger Kerkblad e.a.) en schreef hij ook diverse dagboeken. Bovendien was Knap van 1898 tot 1906 eindredacteur van het blad ”Het werk der liefde”, christelijk maandschrift voor geheelonthouding. Al met al een onvoorstelbare hoeveelheid pennevruchten, die hem bonden met vele duizenden in den lande. Er ging ook grote zegen van uit.
De ‘preker’ Knap
Dominee schreef. Dat vond de gemeente goed, als hij zijn preken maar hield voor volle kerken, met gevoel voor stijl, zijn taal gebruikend als uitdrukkingsvorm voor zijn gedachte (B. Wielenga), met prachtige gebaren, met een steeds opnieuw zeer knappe en creatieve indeling, met een duidelijk gereformeerde grondlijn, maar altoos lieflijk, beminnelijk, nooit scherp en zeer goed bestudeerd.
Hij zwoegde en ploeterde voor zijn preken. „Wie de schriftstudie verwaarloost”, zo verklaarde hij eens lachend, „lijkt op een geit aan een touw. Je maakt eens een enkele goede preek over een bekende tekst, maar dan blijft het daarbij. Zij komen niet verder dan hun touw reikt. Maar het malse sappige gras buiten hun bereik (de onbekende schriftgedeelten) genieten zij nooit”.
Hij was een rustige bouwer. Tenslotte is de architectuur, aldus K. Schilder in een schitterend artikel over Knap, van zijn preken en boeken bijna volmaakt. Zijn stijl doet denken aan de door hem hoog gewaardeerde Bengel (van diens Gnomon), die hij noemde een theoloog, „meteen pen, zo fijn als een naald”.
Wat is nu de theologische positie van Knap en hoe hebben we hem en zijn werk te waarderen? Allereerst moeten we zeggen dat Knap hervormd was in de gereformeerde zin. Hij waardeerde A. Kuyper en was een volbloed calvinist. Maar géén partijman. Die gereformeerde lijn is de dragende grond, de hoofdlijn. Hij werd allereerst gekenmerkt door wat ik al eerder opmerkte de Franse distinctie en de oud-Zwitserse gereformeerdheid. Beschaafd, wat aristocratisch.
Geen partijman
Ten tweede was zijn blik wijd open naar de wereld en beleefde hij het geestelijke zo natuurlijk en het natuurlijke zo geestelijk mogelijk. Daarbij ook sociaal bewogen. Ten derde was hij een groot schriftkundige en een groot zielekundige. Maar dan heel fijnzinnig. Bevindelijk, zeker, in “Oude Paden” besteedde hij een hele serie artikelen aan het onderwerp bevindelijke prediking.
Trouwens ook aan wedergeboorte, bekering, het dogma in de prediking, zegen en vloek, het verbond der genade en vele tientallen andere onderwerpen besteedde hij series artikelen. Daarom gebruik ik veel van zijn werken regelmatig en met vreugde. Deze dienaar had de gave zichzelf te blijven, vroom en eerbiedig en onafhankelijk van vele groepen met iedereen eigen kenmerkenreeks.
Hoe te waarderen?
Is er dan nog plaats voor kritiek? Zeker, want in de werken van Knap mis ik iets, al besef ik dat zulks ook veel met karakter en psyche te maken heeft. Maar het raakt naar mijn mening ook theologische existentiële wortels. Velen, inclusief predikanten, ook in de gereformeerde gezindte, voelen zich bij deze stijl steeds meer thuis. Zachtaardig, vriendelijk, fijnzinnig, bekwame exegese, open naar de wereld, ernstig en serieus. En toch, Knap is mij doorgaans te zacht, te lief, te vriendelijk en te beschrijvend.
Ik mis erin juist wat ik zelf zo nodig heb, het scherpe mes, een doorgaande ontdekking, de profetische onrust, het diepe graafwerk. Het stuk van de zonde gooit in het werk van Knap te weinig van alles ondersteboven, mijn “ik” blijft er te gemakkelijk en te lang op de troon. Het mist Luthers en Kohlbrugges directheid, scherpte en diepte. Het mist Spurgeons persoonlijkheid en schokeffecten. Je leest het werk niet zoals ik in m’n studietijd Kierkegaard en Kohlbrugge en Spurgeon las, met tranen op de wangen en een schreiend hart. Het bliksemt en dondert niet van de Sinaï in m’n ziel. Ik schrik er niet van. Ik word er niet door bewogen, zo, dat mijn leven op zijn grondvesten trilt. Er vindt geen aardbeving plaats. Ik word er niet door doodgeslagen.
Die kern dat de mens, ieder mens, in zichzelf een nietsnut, een ellendeling, een gemeen, goddeloos en doortrapt en hoogst onbetrouwbaar wezen is klinkt te weinig door.
Geen harpen en trompetten
Mede daardoor is ook het christocentrische aspect onderbedeeld. Te weinig en naar mijn mening ook te laat komt Christus in het centrum. Het blijft vaak te veel steken in historische exegese en een zielkundig fijnzinnige beschrijving van personen. Maar de protestantse grondnotie van de rechtvaardiging van de goddeloze om niet, en de leer van de heiliging als een voortdurend terugvluchten naar de rechtvaardiging, of liever naar de Rechtvaardige Zelf komt te kort.
Het leven der genade in de volle praktijk van het dagelijkse leven met hoogten en diepten ontbreekt toch te veel. Het was toen ook allemaal wat netter en burgerlijker. Daardoor klinkt te weinig de agnologie, de Lamstheologie. Daardoor stroomt er te weinig het bloed van Christus. Christus altijd! Christus alleen! Christus overal! Daardoor wordt die Christusnaam wel hoog en eerbiedig genoemd en geroemd en toch is dat roemen voor mij te veel kamermuziek. Geen orkest met harpen en trompetten, met pauken en bazuinen. Geen symfonie op de Naam van mijn Jezus. „O naam, mijn rots, waarop ik bouw, mijn schuilplaats en mijn schild, mijn schrijn, dien Gods oneind’ge trouw steeds vult, genadig mild”. (John Newton). De aanbidding is te stilistisch, te keurig. Het is niet gepassioneerd, niet lyrisch. Te weinig de Heere Jezus Christus nochtans…, ondanks alles…, ondanks mezelf…, al geloof ik nog zolang, nog zoveel, nog zo diep. Het gaat immers om Hem! Want wie is de man die op ’t nauwkeurigst kan zijn dwalingen doorgronden? Hij alleen! Op Golgotha’s vloekheuvel. Op ’t nauwkeurigst… tot in de vloekdood.
Slot
En toch een instrument in Gods Hand, waard om gelezen en herlezen te worden. Want zijn exegese en schriftkennis zijn fenomenaal. En er zijn maar weinig bronnen, waar men zoveel en velerlei en originele gedachten opdoet voor de prediking, voor meditatie en voor puntenverdeling. Bovendien is Knap zeer schriftgetrouw en is de Bijbel voor hem Gods Woord. Nogmaals, als ik schrijf dat ik wat mis, dan is dat persoonlijk.
Met Schilder zeg ik, als ik zie „hoe deze man rustig en eerlijk zichzelf weet te zijn en zich van alle ‘vormen’ die geen ‘zin’ der waarheid uitdrukken, vrij heeft gehouden, dan reik ik hem eerbiedig de hand. Want in hem eer ik nu de vroomheid en den eerbied, die, indien ze vaker gevonden werden, de strijd der geesten zouden zuiveren, óók den kerkstrijd”. En door genade mag van hem gelden wat staat op zijn graf: “Nu laat Gij Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw Woord, want mijne oogen hebben Uwe zaligheid gezien”.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juni 1995
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juni 1995
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's