Comrie, eens ingezetene van Gouda
Een woning aan de Westhaven en een graf in de vloer van de St.-Jan
Tot de vele vooraansfaande personen die ooit aan de Oost- of Westhaven te Gouda hun domicilie hadden, behoort ook de bekende theoloog en filosoof doctor Alexander Comrie. Het is niet duidelijk waarom deze predikant zich na zijn emeritaat in maart 1773 in Gouda vestigde. Zijn verblijf was van korte duur, want in december 1774 overleed hij en werd hij in de St.-Janskerk begraven. Uit de archieven wordt niet duidelijk in welk huis aan de Westhaven hij woonde. Recent archiefonderzoek maakt een hypothese mogelijk.
Een zoektocht naar de grafzerk van dr. Comrie in de vloer van de Goudse St.-Janskerk zal voor de geïnteresseerde bezoeker op een teleurstelling uitlopen. De plaats waar zijn graf zich bevond, is echter uit de archieretukken wél bekend.
Alexander Comrie werd op 16ofl7 december 1706 in de Schotse stad Perth geboren. Hij ontving godsdienstig onderwijs van ook in Nederland bekende Schotse theologen, zoals Thomas Boston en de gebroeders Ebenezer en Ralph Erskine.
Mogelijk had de niet onbemiddelde familie Comrie met financiële moeilijkheden te kampen, met als gevolg dat de jonge Alexander werd genoodzaakt zijn studie op te geven. Omstreeks 1727 werkte hij als kantoorbediende bij koopman Van Willigen te Rotterdam. Diens financiële steun opende voor Comrie de mogelijkheid zijn studie te hervatten. Aangemoedigd door geestverwanten liet hij zich op 8 september 1729 aan de Groningse universiteit als student in de theologie inschrijven. In dat jaar waren aan deze universiteit ongeveer twaalf hoogleraren verbonden, onder wie de professoren Antonius Driessen en Cornelius van Velzen een bijzondere plaats innamen, zowel wat hun ijver voor de rechtzinnige leer als hun geleerdheid betreft. Beide laatste factoren kunnen ertoe hebben geleid dat de promotors van Comrie aan Groningen de voorkeur gaven boven Leiden, waar Comrie vanaf 1733 studeerde.
Fundamento
Aan deze oudste universiteit van Nederland promoveerde hij op 5 oktober 1734 op de dissertatie ”De Moralitatis Fundamento et Natura Virtutis” en mocht zich voortaan doctor in de filosofie noemen. Wellicht koos hij voor deze studierichting om scherper en helderder te kunnen denken, want uit niets blijkt dat hij zich nadien met deze tak van wetenschap heeft beziggehouden.
Kort na het behalen van zijn doctorstitel meldde hij zich bij de classis Leiden, die hem na examinatie het recht verleende „…om in het openbaar het Evangelium te mogen prediken”. Hij gaf gehoor aan het beroep van Woubrugge en ondanks dat hij zevenmaal een beroep naar elders ontving, verbleef hij daar 38 jaar.
Op 1 mei 1735 werd hij er door ds. Nicolaus Holtius met een tekst uit Johannes 3:14 en 15 in het ambt bevestigd. De intredepreek van Comrie had tot tekst Zacharia 6:15: „En die verre zijn, zullen komen, en zullen bouwen aan den tempel des Heeren, en gijlieden zult weten dat de Heere der heirscharen mij tot u gezonden heeft. Dit zal geschieden, indien gij vlijtiglijk zult hooren naar de stem des Heeren, uws Gods”. Deze tekst was destijds erg populair bij een dergelijke gelegenheid.
Huwelijken
Op 15 augustus 1737 trouwde Comrie te Middelburg met Johanna de Heyde, zusrer van een Groningse studievriend. Het huwelijk was van korte duur. Na de voorspoedige geboorte van een dochter, Rachel Cornelia op 17 oktober 1738, overleed de moeder na twaalf dagen aan kraamkoorts. Het meisje werd door haar grootmoeder De Heyde, die in Middelburg woonde, grootgebracht.
Op 25 april 1741 huwde Comrie Maria van der Pijll, afkomstig uit Lexmond, waar haar vader het ambt van schout bekleedde. Haar overlijden op 4 januari 1764 maakte hem voor de tweede maal weduwnaar.
Twee jaar later, op 8 november 1766, werd Comrie nogmaals in de echt verbonden, nu met de 45-jarige Catharina de Reus uit Beverwijk. Beide laatste huwelijken bleven kinderloos. Dochter Rachel trouwde op 16 juni 1757 in Schiedam met Gerhardus Boufy, uit welk huwelijk twee meisjes werden geboren, Johanna Maria (1761) en Cornelia Petronella (1765). Enkele maanden voor zijn dood werd Comrie opnieuw door een zwaar verlies getroffen: zijn enig kind overleed in oktober 1774, slechts 36 jaar oud.
Spreker
Comrie behoorde tot de beste sprekers van zijn tijd en verviel daarbij niet in de fouten van zijn meeste tijdgenoten: zijn taalgebruik was praktisch en doorzichtig, zonder platheid of vertoon van geleerdheid. Ook als schrijver heeft hij van zich doen spreken: in totaal gaf hij 23 werken en werlcjes uit. Hij maakte zich daarin tot tolk van velen die bezwaren hadden tegen de geest van verlichting en tolerantie die zich aan de universiteiten begon te manifesteren en ook hier en daar in de prediking openbaar werd. Deze door hem en zijn geestverwant dominee Holtius uitgedragen overtuiging leverde de beide predikanten felle tegenstand op, voornamelijk uit remonstrantse kring. Holtius werd in 1761 zelfs verboden boeken uit te geven. Door zijn kennis van het bevindelijk geestelijk leven die uit zijn boeken spreekt, is Comrie een van de bekendste oude schrijvers geworden.
Nadat de gezondheid van Comrie sinds de winter van 1770-1771 blijvend te wensen overliet, besloot hij na veel aarzeling en aandrang van vrienden zijn emeritaat aan te vragen. Op zondag 4 april 1773 nam Comrie met pijn in het hart afscheid van de gemeente te Woubrugge.
Gouda
Zijn komst naar Gouda kan met niets of niemand in verband worden gebracht. Wilde hij dichter bij zijn dochter en haar gezin wonen, dan had hij zich evengoed in Rotterdam kunnen vestigen. Zijn zwakke gezondheidstoestand zal mede een belemmering zijn geweest voor het aangaan van sociale contacten. Slechts één naam komt in relatie tot Comrie steeds naar voren: die van Johannes van der Hoeve.
Op verzoek van Comrie vervulde Van der Hoeve de nodige formaliteiten tot het verkrijgen van het poorterschap van de stad Gouda en kreeg hij mandaat om de vereiste eed in zijn naam af te leggen. Op 30 maart 1773 vond de inschrijving in het Poorterboek plaats: „Op versoek, gedaen door Johannes van der Hoeve, door Ds. Alexander Comrie, Predikant te Woubrugge. Is na voorgaende deliberatie goed gevonden te admitteeren om binnen dese stad te mogen woonen, en heeft de gem[elde] Johannes van der Hoeve, ingevolge van de speciale procuratie gepasseerd voor Secretaris en twee Schepenen der Vrije Heerlijkheid van Esselickerwoude, op den 30 Maart 1773 den Eed als poorter in de ziele van meergem[elde] Ds. Alexander Comrie in handen van den Heer president burgemeester Mr. Aelbrecht van der Burch afgelegt”.
Bij de attestaties in het lidmatenboek van de St.-Janskerk van 1773 staat: „Woubrugge; Ds. Alexander Comrie [en] Catharina de Reus, egt[e]l[ieden], Oosthaven”. Het is niet duidelijk of dit een schrijffout is of dat het echtpaar hier aanvankelijk korte tijd woonde.
Vermogend
Comrie kende nimmer geldzorgen. Zijn eerste vrouw bracht in haar huwelijk enig kapitaal mee en zijn tweede gade was bepaald vermogend. Zij bezat landerijen onder Lakerveld, Achthoven en Meerkerk en een bedrag van 14.000 gulden aan effecten. Of Catharina de Reus gefortuneerd was, is niet bekend, maar ondanks de welstand leefde het echtpaar eenvoudig, slechts verzorgd door één dienstbode.
Bij zijn overlijden liet Comrie een geordende inboedel na, die tamelijk veel zilver en porselein bevatte, benevens ongeveer 10.000 gulden aan effecten en contanten. De successierechten over zijn nalatenschap bedroegen 30 gulden, voor die tijd het hoogste bedrag. Comries boeken brachten bij een publieke verkoop ƒ 1675,80 op, hetgeen duidt op een grote collectie. Het is niet bekend waar zijn talrijke manuscripten, die hij aan zijn zwager ds. Johannes de Heyde legateerde, zijn gebleven.
De bij zijn testament van 3 november 1774 gevoegde inventarislijst van de inboedel bevat maar liefst 85 bladzijden. Naast bezittingen als goud, zilver, koper, porselein, glaswerk en huisraad, zijn vermeld: vier boerderijen en tientallen andere bezittingen aan grienden en akkers, alle uit het bezit van zijn tweede vrouw.
Het 7de graf
Het overlijden van Comrie werd op 12 december 1774 bij de stadssecretaris aangegeven door Johannes van der Hoeve, die tevens een van de executeurs was van Comries testament. Hij kocht voor hem ook een graf in de St.-Janskerk, „liggende in het Oude Noordpand, de 34ste laag (rij) het 7de graf” (voor een bedrag van 50 gulden). Later kwam het door erfenis in het bezit van de familie Van der Hoeve.
Geheel in overeenkomst met zijn burgerlijke status van geleerd en gefortuneerd man was Comries begrafenis. Het Kamerboek van de stad vermeldt op 12 december 1774: „Is geconsenteerd (toegestaan) de Groote Baar om het Lyk van Ds. Alexander Comri, Philiosophiae Doctor en Emeritus Predikant van Woubrugge ter aarde te bestellen. Is geconsenteerd het Lyk (…) bij avond te mogen begraven, mits aan de Heeren kerkmeesteren betalende het Recht van alle de klokken, ter somme van ses en dertig guldens, twaalf stuyvers boven en behoeven van de Armen en zig regulerende na[ar] het Reglement op het Avondbegraven geëmaneert”.
Uitwassen
Een eeuw eerder was het begraven bij avond onder welgestelde burgers verworden tot een modeverschijnsel, allengs gepaard gaande met vertoon van rijkdom en een ontoelaatbare uitbundigheid in het sterfhuis. Om hier paal en perk aan te stellen werd in een ”Instructie”, die maar liefst twintig artikelen bevatte, bepaald dat er zonder toestemming van het stadsbestuur geen avondbegrafenissen meer zouden plaatsvinden. Dat het gebruik van de ”Groote Baar” slechts bij uitzondering werd toegestaan, blijkt uit hernieuwde versies van genoemde Instructie uit 1774 en 1776: „Het gebruik van de Groote Baar van veertienen is niet gepermitteerd, dan met consent van Heeren Burgemeesteren, uitgezonderd voor Lyken van Heeren van de Regeering, Pensionarissen en Secretarissen deeser Stad, alsmede van derzel ver Vrouwen, Weduwen en ongetrouwde kinderen”.
Zoals bij elke avondbegrafenis zal Comries uitvaart veel volk op de been hebben gebracht. De stoet werd verlicht door twaalf begrafenislantaarns „elk voorzien van vier kaarsen, te samen van een pond” die evenals het verschuldigde bedrag voor het luiden (36 gulden en 12 stuivers), wat het aantal klokken betreft, een maximum laten zien. De doodbidders „behoorlijk in ’t swart (..) waren gekleed in lange rouwmantels, hangende lampers (een fijne doorschijnende stof) en zwarte handschoenen”.
Boekzaal
In een toonaangevend periodiek uit de achttiende eeuw, de ”Boekzaal der Geleerde Wereld” (december 1774, pag. 779 en 780), verscheen, zoals toen gebruikelijk was bij het overlijden van een bekend persoon, ter nagedachtenis van Comrie een gedicht, waarin hij wordt vergeleken met niemand minder dan keizer Alexander de Grote:
Werd Macedonisch Vorst, met recht genoemd den Grooten,
Omdat gansch Asiën zijn Scepter hulde bood?
Dees Alexander, in dit sombre graf beslooten, Was grooter, want zijn pen verwon en Hel en Dood
Comries weduwe, Catharina de Reus, verhuisde naar de Gouwe, waar zij op 26 april 1809 overleed „oud 87 jaren en gehuwd geweest zonder kinderen na te laten”, zoals het biljet van aangeving van overlijden vermeldt.
Westhaven
Blijft nog de vraag in welk pand aan de Westhaven Comrie heeft gewoond. In de percelenindex van dr. C. J. Matthijs is hierover geen informarie te vinden. Mogelijk heeft Comrie geen huis gekocht, maar gehuurd. De naam die wat dit betreft een mogelijke schakel vormt, is weer die van Johannes van der Hoeve.
In 1772 had Van der Hoeve zich gevestigd aan de Wijdstraat (nu Lage Gouwe nr. 2). Het pand bestond uit twee percelen: ”Den Gulden Hoorn” en ”Het Cleijn Horentgen”. In 1777 erfde Van der Hoeve bij boedelscheiding een gedeelte van het huis Westhaven 4, ”De Landman” genaamd (nu hotel ”Het Blauwe Kruis”), waar hij ook ging wonen. Op 7 maart 1789 overleed Van der Hoeve. Enige dagen later vertrok de begrafenisstoet onder zwaar klokgelui en verlicht met tien lantaarnen vanaf zijn huis aan de Westhaven naar de St.-Janskerk.
In een memorie van nagelaten goederen uit 1789 staat het huis Westhaven als volgt beschreven: „De helvt in een huis en erve, staande en gelegen op de Westhaven over de Sluisbrugge, belent aan de zuidzijde voor Adrianus Binnepoort en agter Jan Abel en aande noordzijde Jan Polijn. Strekkende voor van de straat tot agter op de waterschap van de Peperstraat, getax[ eer] t op ƒ 2750.-”.
Maria van der Geer overleed op 13 juni 1796. In de percelenindex van dr. Matthijs staat het huis Westhaven 4 in 1797 nog op haar naam.
Antwoord
Zonder met zekerheid te kunnen vaststellen waar Comrie heeft gewoond, zijn er toch in de relatie Comrie - Van der Hoeve enkele merkwaardige aanwijzingen: het tweede huwelijk van Comrie werd voltrokken in Lexmond, de geboorteplaats van Van der Hoeve. In 1771 kwam het echtpaar Van der Hoeve uit Oudshoorn, dat dicht bij de woonplaats van Comrie (Woubrugge) ligt. Ten slotte erfde Van der Hoeve enkele jaren na Comries overlijden, in 1777, een gedeelte van het huis Westhaven 4, aan de voorname gracht waaraan Comrie gedurende zijn verblijf in Gouda woonde.
Misschien is dit het antwoord op de vraag in welk pand aan de Westhaven Comrie heeft gewoond.
De auteur van dit artikel is archivaresse van de hervormde gemeente van Gouda.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juni 1997
Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juni 1997
Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's