De Betuwenaren mochten op de Cunera niet zien hoe laat het in Rhenen was
"Die en sult ghij noch nijemants crijgen". Op 3 juli 1580 besluit het stadsbestuur van Rhenen dat de Cunerakerk gezuiverd moet worden van alle roomse elementen. Maar daar is de kostersvrouw het niet mee eens; zij weigert de sleutels af te staan. Pas als zij voor het gerecht in het stadhuis is ontboden, verandert ze van gedachten. De Reformatie dringt pas laat en traag door in het Rijnstadje.
Zoals in elke kerk van voor de Reformatie werd ook in Rhenen een heilige vereerd en niet zonder invloed, want kerk en toren heten nog steeds naar haar. Volgens de legende is Cunera een van elf of 11.000 maagden die in het jaar 337 samen met de bekendere Ursula vanuit Engeland op bedevaart naar Rome gaat.
"In naam van Oranje doe open de poort..."
Op de terugreis wordt de groep in Keulen overvallen door de Hunnen. Koning Radboud weet Cunera als enige te redden en voert haar naar zijn kasteel bij Rhenen. Zij zet zich in voor armen en zieken en wint de gunst van de bevolking. Dat wekt echter wrevel bij de koningin, die haar uiteindelijk wurgt. Na haar dood gebeuren er volgens het verhaal allerlei wonderen rond haar graf. In de zevende eeuw verklaart bisschop Willibrord haar heilig.
In de late Middeleeuwen bloeit de legende op. Waarschijnlijk omdat de monniken hun inkomsten zien opdrogen en zij een andere 'heilige' dan Petrus nodig hebben om hun zaakje draaiende te houden, en omdat ze kerk en toren willen afbouwen. Uiteindelijk komen duizenden pelgrims per jaar naar Rhenen. Volgens de legende hebben vooral mensen met keelziekten en zieke paarden baat bij de pelgrimsreis.
Het stadje aan de Rijn vaart er wel bij en de bouw van de toren kan op de twaalfde mei 1492 van start gaan. De grote motor achter de bouw is de dan regerende bisschop David van Bourgondië. Rhenen is rond die eeuwwisseling de oostelijkste plaats van het bisdom Utrecht en moet daarom rijkdom uitstralen naar de buren.
Verfijnde gotiek
Na 39 jaar, in 1531, is de toren klaar. Uiterlijk toont hij veel overeenkomst met die van de Nieuwe Kerk in Delft, de Sint-Jan in Amersfoort en de dom in Utrecht. De kans dat ze van dezelfde tekentafel komen is groot, maar oude documenten geven daarover geen uitsluitsel. Volgens kenners is de Cunera de mooiste en verfijndste laatgotische toren van de Noordelijke Nederlanden. De Rhenenaren stemmen daar graag mee in en veel schilders hebben zich al achter hun ezel gezet om het panorama van de rivier, het stadje tegen de heuvelrug, de molen en de kerk vast te leggen.
Wie Rhenen nadert, ziet de toren al van ver staan. Zelfs vanuit de Gelderse Vallei is de spits van de waarschijnlijk 84 meter hoge Cunera nog net boven de Utrechtse Heuvelrug te zien.
Het fraaiste zicht op de toren hebben de inwoners van de Betuwe. Overigens hebben zij nog maar kort gemak van het uurwerk van de Cunera, want tot het midden van de negentiende eeuw had de toren maar drie wijzerplaten. Die aan de rivierzijde ontbrak. Reden: de Betuwenaren weigerden mee te betalen aan de kosten van het uurwerk. Kijk- en luistergeld is dus niet iets van deze eeuw.
Een andere anekdote die iedere torenbeklimmer te horen krijgt, speelt begin deze eeuw. Na een carillonbespeling merkt de beiaardier dat hij opgesloten zit. Om omwonenden daarop te attenderen, repeteert hij het oude volksliedje "In naam van Oranje doe open de poort". Net zolang totdat iemand de sleutels op het gemeentehuis gaat halen. Sinds de Franse tijd zijn de meeste kerktorens in Nederland eigendom van de burgerlijke gemeenten.
De beiaard waar die beiaardier op speelde, is niet dezelfde als die nu regelmatig klinkt. Alle klokken op een na zijn door de Duitsers meegenomen. De oudste (uit 1555) en grootste klok (1,39 meter doorsnee) is ook weggevoerd, maar niet in de oven voor de wapenindustrie terechtgekomen. Na de oorlog kon deze Paulusklok weer in de toren worden teruggehangen. In 1953 is een nieuwe carillon met 47 klokken geplaatst, gegoten door de gebroeders Eijsbouts. Elke zondag klinkt het indrukwekkende gelui en op marktdagen en zomeravonden strooit het carillon regelmatig zijn klanken over Rhenen uit.
RAF
De Cunera heeft veel rampspoed ondervonden. In 1672/'73 passen de Franse troepen de tactiek van de verschroeide aarde toe en in 1897 treft bliksem de toren. Iedere keer als het godshuis klaar is, volgt weer een andere ramp. Daarom is bij een van de laatste grote bouwingrepen de toren niet afgebouwd -één steen is weggelaten- "om zo een volgende ramp te voorkomen". Een grap of echt bijgeloof? Wonderlijk genoeg raken de Duitsers in de meidagen van 1940 bij de slag om de Grebbeberg de toren vrijwel niet. En dat terwijl het stadje bijna helemaal wordt platgeschoten en uitbrandt. Volgens Duitse rapporten zou de toren als richtpunt voor de artillerie hebben gediend.
Een paar dagen voor de bevrijding, 24 april 1945, gooien Engels RAF-Spitfires echter twaalf bommen op de kerk. De geallieerden denken dat de Duitsers vanaf de toren troepenverplaatsingen in de Betuwe waarnemen. De torenspits ligt plat, het kerkdak ligt open en de restauratie kan opnieuw beginnen.
Het interieur van de kerk geeft een warme indruk doordat begin deze eeuw het witte pleisterwerk verwijderd werd en de bruine baksteen nu beeldbepalend is. Eventuele muurschilderingen zijn daarmee verloren gegaan. Verder heeft de kerk een sober karakter: er zijn geen praalgraven of wandversieringen te vinden.
Oksaal
De kerk, waar nu de gereformeerdebondsgemeente en de confessionelen binnen de Hervormde Kerk samenkomen, is bekend om zijn oksaal. Deze fraai gebeeldhouwde afscheidingen tussen koor en kerk zijn tijdens de beeldenstorm bijna overal in de Noordelijke Nederlanden gesloopt. Alleen in de Joriskerk in Amersfoort en in Rhenen zijn de oksalen gespaard gebleven. Ook twee originele koorbanken en een sedilia -waar de priester met zijn misdienaren zat- uit 1570 hebben de zuivering overleefd. Bijzonder, omdat bijna altijd alle roomse attributen na de Reformatie uit de gebouwen werden verwijderd of als brandhout werden opgestookt.
Tot de grote brand in 1897 bezat de kerk ook een bijzonder orgel. De enige paus van Nederlandse geboorte, Adrianus VI (1459-1523), schonk aan het einde van zijn leven een instrument aan de Rhenense kerk. Op een van de oude tekeningen van de schilder Saenredam is het orgel te zien. Nu zingen de kerkgangers psalmen bij een Van Vulpen-orgel uit 1957. En tijdens een hervormingsdienst kan "Een vaste burcht" klinken, terwijl boven de hoofdingang van de protestantse kerk vreemd genoeg nog altijd het beeld van de heilige maagd Cunera hangt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1998
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1998
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's