"Hier trek ik de gordijnen dicht"
Dr. W. Janse over de middenweg van irenische reformatoren
LEIDEN - In de zestiende eeuw treden mensen op die dogmenhistorisch moeilijk te plaatsen zijn, middenfiguren die niet bij calvinisten, luthersen of rooms-katholieken zijn in te delen. Naar hen speurt dr. W. Janse, de nieuwe hoogleraar reformatiegeschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.
Janse zal vanaf september de leerstoel van prof. dr. W. Balke bezetten aan het internationaal gereformeerd theologisch instituut IRTI. Met deze benoeming kiest de VU voor een gekwalificeerd wetenschapper: Janse is universitair docent geschiedenis van het christendom aan de theologische faculteit in Leiden, waar hij ook onderwijsdirecteur is. In 1994 promoveerde hij cum laude bij prof. W. van 't Spijker op een Duitstalige dissertatie over Albert Hardenberg, een leerling van Martin Bucer.
Janses vele publicaties liggen op het terrein van de (vroege) Reformatie en de doorwerking ervan in latere eeuwen. Hij is betrokken bij diverse internationale edities van grote en kleine reformatoren, onder wie Bucer en Calvijn. Janse is managing editor van het Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, het oudste kerkhistorische tijdschrift van Nederland. Verder is hij onder meer redacteur van de De Zeven Provinciƫn Reeks, het Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800 en van de website "The Dutch Revolt or the Eighty Years War". Zondags gaat hij voor in de Nederlands Gereformeerde Kerken, waar hij predikant is.
De nieuwe hoogleraar weet zich geboeid door reformatoren die tussen de fronten opereren, van wie de stem later tot zwijgen is gebracht. "Hardenberg is een voorbeeld, maar ook iemand als Wilhelm Klebitz of Martin Bucer. Ze zijn irenisch van aard en proberen de strijdende partijen bij elkaar te houden. Klebitz heeft zich verdienstelijk gemaakt voor prins Willem van Oranje, hij vertaalde traktaten waarin religieuze tolerantie wo rdt bepleit. Klebitz was een echte irenicus, hij wilde zoeken naar een gemeenschappelijke deler van christenen."
Van Bucer is de uitspraak afkomstig dat de middenweg de koninklijke weg is, vervolgt Janse. "Hij heeft altijd gestreefd naar een rijkskerk van rooms-katholieken en protestanten. Bucer accepteert bisschoppen en misgewaden. Zijn invloed zie je doorwerken in de Anglicaanse Kerk. Maar protestanten en rooms-katholieken krijgt hij uiteindelijk niet dichter bij elkaar. Als de rooms-katholieken op het concilie van Trente hun leer opnieuw vaststellen (contrareformatie), is de brug opgehaald."
In zijn nieuwe functie aan het IRTI is Janse van plan bijzondere aandacht te besteden aan de kerkgeschiedenis van Bremen. Zo'n 300 gereformeerde bronnen uit Oost-Friesland en Noordwest-Duitsland laat hij op dit moment op microfiche vastleggen. Tussen de noordelijke Duitse landen en de Nederlanden bestaan vanouds nauwe banden, zowel kerkelijk, sociaal als cultureel, legt Janse uit. De eerste reformatoren in Bremen zijn Nederlanders. Studenten uit Leiden en Utrecht studeren in Bremen, en andersom. Afgevaardigden van de kerk in Bremen zijn aanwezig op de nationale synode van Dordrecht. Voor de gereformeerde predikantsopleiding in deze stad, die een uitstraling had in geheel West-Europa, is in het verleden te weinig aandacht geweest, vindt Janse.
"Op drie rectoren van de hogeschool, Matthias Martini, Ludwig Crocius en Gerhard Meier, zouden zo drie mensen kunnen promoveren. De school heeft het tot in het begin van de negentiende eeuw uitgehouden, maar de juridische en theologische faculteit beleeft in de zeventiende eeuw haar bloeitijd."
Janse gaat ervan uit dat in Bremen begin zeventiende eeuw een mildere vorm van orthodoxie heeft bestaan dan de leer die in Dordrecht is vastgesteld. "Ik denk bijvoorbeeld aan de predestinatieleer van Bullinger en Hardenberg. Gaat het over de verwerping, dan zegt Bullinger: Hier trek ik de gordijnen dicht. Beide theologen hebben een christologische verkiezings leer. De verkiezing is bij hen sterk gericht op het geloof en de heiliging. In Dordrecht hebben de theologen uit Bremen meegedaan met de discussies over verkiezing en verwerping, hun instemming betuigd, maar toch op onderdelen kritiek laten horen. Ze wilden bijvoorbeeld niet stellen dat er een verkiezing tot verderf was."
Een van de verklaringen waarom figuren als Bullinger en Bucer in later tijd aan invloed inboeten, is de opkomende confessionalisering. Het reformatorisch geloofsgoed wordt in confessies vastgelegd en tegenover andersdenkenden verdedigd. Janse ziet deze ontwikkeling vooral vanaf de jaren zestig van de zestiende eeuw plaatsvinden. In 1561 ontstaat de Nederlandse Geloofsbelijdenis, in 1563 de Heidelbergse Catechismus, later de bekende "concordieboeken".
"In tijden van polemiek is men gebaat bij heldere standpunten", aldus Janse. "Daarom zijn de "Vermittlungstheologen" (bemiddelende theologen) Bullinger en Bucer vergeten. Tijdens de Dordtse synode beroepen zowel arminianen als gomaristen zich op Bullinger. Uiteindelijk geeft de "Bullinger" van de contraremonstranten de doorslag."
De historicus Schilling uit Berlijn heeft het proces van confessionalisering beschreven als een toenemende invloed van de staat op zijn onderdanen, als een disciplinering van het volk door onderwijs, armenzorg en kerkelijke tucht. "Er zijn grote congressen in Duitsland aan dit thema gewijd. Schilling heeft lijvige studies geschreven, waarin hij een eenvoudige driedeling maakt: rooms-katholiek, luthers en gereformeerd. Maar kijk je naar de Nederlanden, dan kun je van zo'n simpele driedeling niet spreken, de situatie was veel ingewikkelder. Er waren dopersen, irenischen, zwinglianen, coornhertisten, spiritualisten, neutralisten, allemaal mensen van wie je niet kunt zeggen of ze luthers, gereformeerd of rooms-katholiek zijn."
Juist deze theologen van de middenweg wekken de sympathie van Janse. "Ik speur naar hen vanuit betrokkenheid", zegt hij desgevraagd. "Zelf ben ik een irenisch mens, denk ik. Maar ik ben ook met deze mensen bezig omdat ze gewoon aandacht en publicaties verdienen."
Janse erkent dat betrokkenheid als "drive" een belangrijke rol in wetenschappelijk onderzoek speelt. Kansel en katheder houdt hij evenwel zorgvuldig uit elkaar. "Wetenschappelijke inzichten kunnen wel vruchtbaar zijn voor je predikantschap, maar op de universiteit ben je niet aan het verkondigen."
En bescheidenheid van oordeel heeft hij hoog in het vaandel staan. "Zoals je niet mag oordelen over levende mensen, mag dit ook niet over historische personen. We beschikken immers over beperkt bronnenmateriaal, je kunt nooit alle feiten van iemands leven en werk overzien. Ons kennen is beperkt."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 2003
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 2003
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's