Ds. Gravemeijer sloeg "de god van Giessen-Oudekerk" kapot
Het verhaal gaat van een dominee wiens huwelijk te wensen overliet en die zijn hond de naam van zijn vrouw had toebedacht. In het avondlijk duister hield hij de hond stevig aan de lijn en foeterde hij naar hartelust op het dier, daarbij voortdurend het beestje bij de naam noemend. Van dr. Koeno Henricus Eskelhoff Gravemeijer gaat een nog plastischer verhaal.
Hij begon zijn ambtelijke dienst als hervormd predikant in Giessen-Oudekerk in de Alblasserwaard. Later volgden Voorburg en Den Haag (1920-1940). Zijn pastorie paalde aan het kerkhof. De graftoespraken van allerlei eerwaarden en weleerwaarden kon hij in zijn pastorietuin horen en niet altijd tot zijn genoegen. Soms werkte een "in het zwart geklede kraai" op zijn zenuwen, schrijft drs. L. A. Snijders in zijn pas verschenen boek over oude pastorieën en hun bewoners (uitg. Walburgpers, Zutphen).
Nu kregen predikanten in het verleden nogal eens het advies zich in hun vrije tijd met de natuur bezig te houden. Velen volgden de raad op en gingen wat land- of tuinbouw beoefenen. De natuur kon hun heel wat leren. Prof. G. Wisse, de vermaarde christelijke gereformeerde hoogleraar, ging liever vissen. Ook hier gaat een verhaal, namelijk dat, toen een gemeentelid hem zag zitten bij het water, deze hem toevoegde: "Jij mos mensen vissen." Waarop Wisse antwoordde: "Maar deze bijten beter."
Jagen stond voor een dominee niet in hoog aanzien. Ds. Gravemeijer echter was een verwoed jager. Hij had derhalve een jachtgeweer waarmee hij op hazen en eenden schoot. Bij het aanhoren van een bepaalde toespraak bij het graf ("Daar lig je nou...") werd het hem te gortig en begon hij driftig op de kraaien in zijn boomgaard te schieten. Uitleg overbodig.
Zo had de vermaarde Deense dominee Kaj Munk -in de Tweede Wereldoorlog een groot verzetsstrijder- ooit alles wat in het wild voor de loop van zijn jachtgeweer kwam, neergelegd, daarmee naar zijn besef met scherp schietend op de Duitsers en hun trawanten. Zelf werd hij neergelegd door een kogel van een brute moordenaar uit de kring van die trawanten. Zo erg als Kaj Munk zal de pastor uit Giessen-Oudekerk het wel niet hebben bedoeld, maar toch...
Nu was ds. Gravemeijer bepaald geen lichtzinnig mens. Hij behoorde tot de confessionele richting en werd, na aanvankelijk bekoord te zijn geweest door Abraham Kuyper, al in zijn eerste gemeente diepgaand beïnvloed door dr. H. F. Kohlbrugge met diens nadruk op de rechtvaardiging van de goddeloze en door dr. Ph. J. Hoedemaker met diens zicht op heel de kerk en heel het volk. Dat betekende voor hem de doodsteek voor alles wat uit het vrome vlees voortkwam, lichtzinnig of rechtzinnig, zowel voor het persoonlijke als voor het kerkelijke leven.
Het gaf hem ook hoop voor de kerk in de jaren dat hij secretaris-generaal van de Hervormde Kerk was, waaronder de hele oorlogsperiode. Hij was het ook die bij de invoering van de nieuwe kerkorde van 1951 de Bijbel legde op de gehate Reglementenbundel, die koning Willem I de kerk in 1816 wederrechtelijk had opgelegd. Later echter, toen hij zag waar de apostolaatstheologie de kerk had gebracht, wendde hij zich teleurgesteld af en beleed hij in de Oude Kerk van Scheveningen bij een reformatieherdenking schuld met betrekking tot zijn eigen aandeel in de nieuwe koers van de naoorlogse jaren: "De reorganisatie had geen Reformatie gebracht."
In zijn laatste jaren bezocht hij regelmatig de diensten in de hervormd-gereformeerde evangelisatie in Wassenaar. Toen hij was overleden, schreef ds. G. Boer een in memoriam over hem in de Waarheidsvriend. Ze hadden elkaar leren kennen en waarderen rondom de open brief van "de 24" tegen de vigerende apostolaatstheologie (1968). Deze koerswending werd ds. Gravemeijer niet door ieder in dank afgenomen. Publiekelijk werd geschreven dat bij hem de oude dag ging opspelen. Maar zijn (nieuwe) vrienden wisten beter.
Ds. Gravemeijer kon dus op een bepaald moment breken met wat oud en hem vertrouwd was. Dat blijkt uit een tweede verhaal uit zijn eerste gemeente. Het was in die tijd kennelijk nog de gewoonte dat de dominee met hoge hoed op huisbezoek ging. Ds. Gravemeijer koos echter voor de deuk- of gleufhoed. Daarover toonden gemeenteleden zich verbolgen. Ds. Gravemeijer maakte bij een der critici het huisbezoek kort, haalde thuis een oude 'kachelpijp' uit de kast en ramde aan de kant van de weg voor de pastorie de hoed met zijn wandelstok aan flarden. Hij plaatste een onderschrift bij de ruïne: "Daar gaat de god van Giessen-Oudekerk." Een traditie zonder inhoud kwam bij hem onder de wandelstok. En ach, waar is sindsdien de hoge hoed bij de dominees gebleven? Opgeruimd. Zoals veel traditie zonder inhoud op den duur de weg van al het vergankelijke ging.
En om een voorbeeld uit de Bijbel, te noemen dat veel dieper gaat: Welk een waarde vertegenwoordigde de koperen slang niet voor het volk Israël? Symbool voor genezing van slangenbeten in de woestijn. Maar toen het volk er later een afgod van maakte, heeft de vrome koning Hizkía deze verbrijzeld (2 Koningen 18:4). Dat is nogal wat anders dan een hoed kapotslaan met een wandelstok. En "zijnsgelijke" was er toch niet onder de koningen van Juda, noch vóór Hizkía, noch ná hem (vers 5)
Giessen-Oudekerk, 1911
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 december 2004
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 december 2004
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's