Ontwortelde onderduikertjes
Lody van de Kamp beschrijft levenslange worsteling van Joodse oorlogskinderen
Wie nu nog een roman over onderduikende kinderen schrijft, moet een originele invalshoek kiezen. Dat doet rabbijn Lody van de Kamp met "Oorlogstranen". De zoektocht van de hoofdpersoon toont een weinig beschreven kant van dit verzetswerk.
"Oorlogstranen" gaat over de lange tocht die Joodse onderduikkinderen in en na de oorlog moesten maken. Eenmaal afgestaan door een vertwijfelde vader en moeder -die het beste voor hun kind wensten- begon het pas goed. De soms nog maar pas geboren kinderen werden van hot naar her gesleept. Voor hun eigen veiligheid, dat wel, maar tegen een hoge prijs.
Lody van de Kamp belicht in zijn roman een interessant aspect van wat de historicus Isaac Lipschits al "de kleine Shoah" noemde: de langdurige worsteling van Joodse overlevenden ná de oorlog.
Het valt in de orthodox-Joodse rabbijn Van de Kamp te prijzen dat hij in het boek niet met een beschuldigende vinger wijst. Niet het verzet, hetzij gereformeerd of rooms-katholiek, is de reden van het naoorlogse ontheemde bestaan van sommige kinderen. De oorzaak van al die pijn ligt volgens Van de Kamp simpelweg bij het conflict en zijn veroorzakers zelf. "Oorlogsgeweld woedt ver over de grens van de vrede heen", is het motto van het boek. Verdriet, schrijft Van de Kamp in zijn voorwoord, "bleef niet voorbehouden aan de kinderen, maar ook aan de onderduikouders, de 'helden' van de oorlog."
Hij doelt daarmee bijvoorbeeld op een gedwongen scheiding van onderduikouders en -kind, soms van de ene op de andere minuut, omdat het kind naar een nieuwe ongewisse halte in de vluchttocht moest worden gestuurd. Dit scheiden gebeurde, getuige het boek, ook na de oorlog, als overlevenden alsnog een nichtje of neefje kwamen ophalen, soms als vervanger voor een verloren eigen kind.
Religiestrijd
Van posttraumatische hulp was na de oorlog geen sprake. De Joodse oom Barend en tante Roosje staan in het boek model voor kampoverlevenden die na terugkeer nooit meer hun draai vonden in de maatschappij. De twee hebben hun kinderen in de vernietigingskampen verloren, en nemen een nichtje in huis dat jarenlang als onderduikster op een boerderij een gelukkig leven leidde.
Eenmaal bij oom en tante in Amsterdam gaat het met het Alie, die nu ineens weer Mirjam heet, van kwaad tot erger. Ze is rooms-katholiek opgevoed en snapt maar weinig van de rituelen van het Jodendom. Haar oom is zwaar getraumatiseerd en wil niets meer van het verleden weten. Hij wil het meisje zelfs niet haar echte achternaam vertellen. "De naam van je ouders bestaat niet meer. In Auschwitz kregen ze in plaats van hun naam een nummer", roept hij uit. Het maakt het meisje -symbool voor de tweede generatie- tot een psychisch wrak. Oom zal later totaal verward overlijden in een inrichting, ook tante wordt opgenomen.
Van de Kamp doet zijn best om in het boek twee kanten van religies te laten zien, in dit geval van met name van het rooms-katholicisme en het Jodendom: soms zijn ze naar binnen gericht, maar de aanhangers hebben oprechte motieven. Beide groepen hebben de Verlosser nodig, bedenkt de door deze religiestrijd verscheurde hoofdpersoon Lucia. De auteur snijdt hier een wezenlijk punt aan, overigens zonder de -nog wezenlijker- vraag te beantwoorden of die Messias al gekomen is.
Een tweede verhaallijn in het boek gaat over Lucia, een uiterst net rooms-katholiek Belgisch meisje dat zich eveneens gedwongen voelt op zoek te gaan naar haar wortels, met als enige leidraad een groene emaillen brooddoos met inhoud. Haar tocht begint in Amsterdam en eindigt waar ze zelf vandaan komt: in de Belgische Borinage, waar mijnwerkers decennialang een hard bestaan onder de grond leidden.
Als de oorlog tot wonderlijke lotswendingen leidde, dan zeker ook in het leven van onderduikers. Toch doet de zoektocht van Lucia soms wat vergezocht aan, hoewel dit aan de spanning van het verhaal niet afdoet. De lezer moet goed zijn best doen om alle lijntjes bij elkaar te houden. Lucia zelf lijkt ook het overzicht soms kwijt te zijn. Op belangrijke momenten laat de schrijver haar niet doorvragen, waarmee de plot soms iets te ver wordt opgerekt.
Bekeringspogingen
De kernvraag in het boek is: Hoe ga je om met een eenmaal gedane belofte? Verschillend, zo blijkt. De moraal van het boek baart zorg: degene die zich het nauwst aan zijn belofte houdt, de pleegvader van Lucia, leidt een ronduit ongelukkig leven. Onduidelijk blijft waarom de man zichzelf en zijn gezin tot aan zijn dood met zijn zwijgende houding kwelt. Gelukkig voor haar breekt zijn dochter juist met dit stille leven -dat zij als non geacht wordt te leiden- en start de lange ontdekkingstocht.
Het onderzoek dat de schrijver heeft gedaan naar de positie van Joodse onderduikkinderen heeft niet kunnen verhinderen dat het boek soms wat al te wonderbaarlijke wendingen kent. Het is dan aan de schrijfstijl te danken de tocht van Lucia blijft boeien. Dat de lezer de uitkomst ervan al ver voor de helft van het boek ziet aankomen, doet er minder toe - en het hoort wellicht ook bij het type roman. Eind goed, dat vergoedt veel.
Een punt van aandacht is de manier waarop Van de Kamp om de verzuiling in de oorlog heen zeilt. Dat een Joods kind dat via een protestantse dominee rechtstreeks naar een rooms-katholiek gezin wordt gesluisd, wekt -hoewel het in de chaotische oorlogstijd niet onmogelijk zou zijn geweest- toch bevreemding.
Met name het gereformeerde verzet verdeelde de kinderen bij voorkeur in eigen kring. De 'bekeringspogingen' in sommige gelederen van de gereformeerden leidden na de oorlog tot grote controverse. Ook uit rooms-katholieke kring is bekend dat Joodse onderduikkinderen bijvoorbeeld werden gedoopt. Van de Kamp laat dit onderwerp rusten, en dat is misschien maar goed ook. Het zou deze toch al overvolle roman te zwaar hebben gemaakt.
N.a.v. "Oorlogstranen", door Lody van de Kamp; uitg. Mozaïek, Zoetermeer, 2008; ISBN 978 90 239 9266 0; 224 blz.; 14,90.
"Hoeveel kinderen lopen zo rond?"
"Tante Roosje zwijgt. Mirjam ziet de tranen in haar ogen. Zelf springt ze op, rent naar haar kamer en werpt zich snikkend op haar bed. Beter dan ooit begrijpt ze de pijn van oom Barend, maar zelf heeft ze ook verdriet. Waarom wordt daar nooit naar gevraagd? Begrijpen oom en tante dan echt niet dat je je niet zomaar losmaakt van de manier waarop je bent grootgebracht? Zij herinnert zich nu eenmaal niets, maar dan ook niets meer van haar eigen vader en moeder. Daar kan zij toch niets aan doen? Ze was een baby toen ze onderdook. Zij heeft er nooit om gevraagd om naar Amsterdam te komen. Snapt oom Barend niet dat zij ook liever een echte vader en moeder had gehad, bij wie ze voor altijd hoorde en bij wie ze voor altijd had kunnen blijven?"
()
""Ik vraag me af hoeveel kinderen er zo rondlopen", zegt de vrouw ten slotte. "Het lijkt wel alsof we er niet meer uitkomen. De oorlog gaat nooit over." Wij zitten er hier ook weer middenin. Na die affaire met Mirjam en mijn man Alle ellende komt terug, maar degenen die verdwenen, zien we nooit meer." Haar stem klinkt bitter."
()
"De tranen rollen over haar wangen. Eindelijk is ze weer iemand! Iemand met een naam, met een geschiedenis, met een familie. Niet langer is ze iemand zonder wortels en verleden. Ze is het kind van Mozes en Breina, ze is Joods."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 7 mei 2008
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 7 mei 2008
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's