De "aanrechtsubsidie" bestaat niet
Afschaffing overdraagbare heffingskorting in strijd met mensenrechten
De wel denigrerend als "aanrechtsubsidie" aangeduide overdraagbare heffingskorting is helemaal geen subsidie, betoogt prof. mr. Jos Teunissen. En de overheid moet zich niet bemoeien met de taakverdeling binnen het gezin.
De belastingdruk op eenverdie-nersgezinnen is de afgelopen jaren, dus onder CDA-kabinetten, al stevig opgevoerd. Doordat ingaande 2009 de overdraagbare heffingskorting voor de partner zonder eigen inkomen (als deze geboren is na 1971) stapsgewijs wordt afgeschaft, wordt het verschil in belastingdruk tussen eenverdieners- en tweeverdienershuishoudens nog groter.
Momenteel wordt in de discussie over de bezuinigingen op de overheidsuitgaven zelfs gepleit voor onmiddellijke afschaffing van de korting, die ook wel denigrerend wordt aangeduid als "aanrechtsubsidie", alsof het gaat om een -niet te rechtvaardigen- belastingvoordeel. Dat is echter een misvatting.
De algemene heffingskorting is bij de belastingherziening van 2001 in de plaats gekomen van de belastingvrije som, maar heeft dezelfde functie: het bij belastingheffing buiten beschouwing laten van het inkomen dat nodig is om te kunnen voorzien in de primaire levensbehoeften.
Bij de herziening is de heffingskorting voor een niet of weinig verdienende partner niet meer in aanmerking gebracht op het inkomen van de (meer) verdienende partner. De niet of weinig verdienende partner krijgt het bedrag rechtstreeks uitbetaald.
Die verzelfstandiging heeft bijgedragen aan het misverstand dat het hier gaat om een door de staat toegekend belastingvoordeel, een "(aanrecht)subsidie". In werkelijkheid gaat het echter om eigen geld (inkomen), dat de staat door belastingheffing onttrekt aan het inkomen van de ene partner om het vervolgens uit te keren aan diens partner.
Belastingheffing over het inkomensdeel dat nodig is voor het bestaansminimum is een onevenredige en onduldbare inbreuk op het eigendom (het inkomen) van de belastingplichtige, waardoor dit recht in zijn kern wordt aangetast. Het is daarmee een niet te rechtvaardigen schending van artikel 1 van het eerste protocol bij het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), waarin dit recht is neergelegd.
Draagkracht
Het minste wat over afschaffing van deze korting kan worden gezegd, is dat dit niet consistent is. Zo verplicht de staat in het Burgerlijk Wetboek partners elkaar wederzijds te onderhouden en gaat het ook in andere wetgeving uit van deze plicht. Dit betekent uiteraard dat dit inkomensdeel niet ¾¾k nog eens kan worden aangewend om belasting te betalen.
Inconsistent is ook dat in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is bepaald dat het gezinsinkomen bepalend is voor de "draagkracht", maar dit draagkrachtbegrip welbewust niet is overgenomen in de loon- en inkomensbelasting.
In de huidige situatie zijn de verschillen in belastingdruk tussen een- en tweeverdienershuishoudens al enorm. Maken we bijvoorbeeld een vergelijking tussen een tweeverdienershuishouden (met een 50/50-inbrengverhouding) en een eenverdienershuishouden met elk twee kinderen tussen de 5 en 12 jaar en een belastbaar gezinsinkomen van 30.000 euro (bijna modaal), dan betaalt het eerste huishouden 1550 euro belasting en het tweede 5600 euro (zonder de overdraagbare heffingskorting zou dit zelfs bijna 7500 euro zijn).
Ook in andere rekenvoorbeelden komt het erop neer dat een 50/50-inbrengverhouding fiscaal het gunstigst is en dat de belastingdruk hoger wordt naarmate van die verhouding wordt afgeweken. Aan ons belastingstelsel ligt kennelijk de impliciete norm ten grondslag, dat een 50/50- verhouding het meest gewenst is en dat afwijkingen worden 'bestraft' met belastingverhoging die oploopt naarmate het verschil groter is.
Belastingheffing naar draagkracht betekent echter dat gelijke inkomens gelijk behoren te belast en ongelijke inkomens ongelijk in verhouding tot hun ongelijkheid.
In een rechtsstaat dient de overheid de binnen een gezin, de private rechtssfeer bij uitstek, gemaakte afspraken over de onderlinge verdeling van taken en over het zich al dan niet beschikbaar stellen voor de arbeidsmarkt te respecteren. Zij moet daaraan dus ook geen nadelige financiële consequenties verbinden.
Doet zij dit wel, dan maakt zij inbreuk op de door art. 8 EVRM gewaarborgde vrijheid om zelf te beslissen over de inrichting van de huwelijks- en gezinsverhoudingen, in combinatie met het in art. 14 EVRM neergelegde verbod van ongelijke behandeling.
Dwang
Men hoede zich voor een 'verlichte' staat die burgers wil emanciperen ('bevrijden') omdat hij meent te weten hoe mensen hun leven het beste zouden moeten inrichten om werkelijk vrij en gelijk te zijn. Zo'n 'bevrijding' leidt in de praktijk altijd tot schending van het gebod van gelijke behandeling en tot nieuwe vormen van dwang.
Het is niet aan de staat de binnen een gezin gemaakte keuzen over onderlinge taakverdeling te beoordelen en dus ook niet om aan die keuzen gevolgen te verbinden in de vorm van fiscale bevoordeling of benadeling (een "straftaks"). De belastingwetgever behoort neutraal te staan tegenover levensvormen. En arbeidsdwang is autoritair beleid en een aantasting van de vrijheid, ¾¾k als die dwang gebeurt met indirecte middelen.
De auteur is hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Open Universiteit.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 maart 2009
Reformatorisch Dagblad | 36 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 maart 2009
Reformatorisch Dagblad | 36 Pagina's